zondag 31 december 2017

Nieuwjaar In Londen

Je kunt jezelf verwennen. Je kunt dat overdrijven - dat kan extreme vormen aannemen. En als je dacht dat het niet absurder kan, dan is er altijd nog Londen. Decadentie, hedonisme, onmatigheid; het lijkt hier gepersonifieerd.

Dit was ons tweede bezoek aan Londen. In 2012 een bliksemdag, vanuit een camping in het zuidwestelijk van London gelegen Chertsey met de trein. Toen de usual suspects bezocht. Big Ben, Trafalgar Square, Westminster, Buckingham Palace, Piccadilly Circus - de poten kapot gelopen dus. 

Vandaar het voornemen om vandaag wat geduldiger en kleinschaliger op pad te gaan. Haalbare doelen, zogezegd. Allereerst: het goede, voor ieder gratis over te nemen voornemen om gebruik te maken van het openbaar vervoer. Vóórdat je precies uitgevist hebt hoe je ergens naar toe moet lopen, ben je er al met de metro. Het is even gepuzzel om uit te vissen wat de gunstigste kaartjes zijn - in ons geval bleek dat een Oyster Card, net zoiets als een anonieme OV-chipcard. Te koop in een automaat, meteen op te laden en overal te gebruiken - met als sympathiek extraatje dat wanneer je meer dan 6 pond 60 ver-reist, de rest van de dag gratis is. Ik herhaal, voor het geval er Hollanders zijn die dit verkeerd verstaan hebben: het reizen in Londen kost niet meer dan 6 pond 60 per etmaal per persoon. Al stap je op 12 bussen, 23 metro's en 217 trams; kost niks extra. Kinderen zijn overigens goedkoper. 
De metro brengt je snel - maar volstrekt niet comfortabel - overal. Het is lawaaierig, erg warm, druk en krakkemikkig. In de metro gaan de hele tijd lampen uit - als de openingssequentie van een rampenfilm. Gelukkig reageert de doorsnee Londenaar daarop net zoals op een natuurramp, aanslag of Brexit; nauwelijks. Dat geeft rust, blijkbaar is het normaal dat de treinstelen gieren, knarsen, piepen en bonken; dat het licht te pas en te onpas hapert, de mededelingen van de machinist vaak volstrekt onverstaanbaar zijn en de stations mudvol zijn - overal, de hele dag door. En dan moeten we nog naar het vuurwerk, waar een miljoen (!!) toeschouwers verwacht worden.

Na wat over-en-weer gebakkelei werden mijn vrouw en ik het eens. Dag één zouden we een compromis-bezoek aan de National Gallery brengen. Ik wilde eigenlijk naar het British Museum, waar de Steen van Rosetta ligt en waar je kunt genieten van waarschijnlijk de mooiste en grootste collectie cultureel-historische kunst ter wereld. Liel  daarentegen wilde liever naar het Tate Modern, vol met 20e-eeuwse moderne kunst, van Picasso tot Míro, van Pollock tot Dalí. De Gallery ligt mooi in het midden qua collectie; schilderijen van 1200 tot ongeveer 1920, dus Van Gogh en Rembrandt, Titiaan en Degas, Da Vinci en Michelangelo. En Monet, en Toulouse-Lautrec. Ach, je moet wat. Had ik al verteld dat al die musea vrij toegankelijk zijn? Altijd?

Het was, gezien kerstvakantie en morgen Oud Op Nieuw, dus vreselijk druk in Londen. Het museum viel nog wel mee maar op Trafalgar Square, The Strand en Charing Cross was het bomvol. We besloten na de lunch met de metro naar Harrods te gaan, zo'n plek waar we veel over gehoord hadden en waar de vorige keer gewoon geen tijd voor was. Ik stelde me Harrods voor als de Bijenkorf in het kwadraat. 
Het bleek de hel op aarde te zijn. Strak in het pak, duidelijk duur gecoiffeerd, welriekend en duidelijk op uiterlijke schoonheid geselecteerde upper class, in grote getale aanwezig. En dat was nog maar het personeel.
Opvallend veel Arabieren. Ik zag vrouwen - neem ik aan - in volledige boerka's gehuld bij de balies van Dior. Blijkbaar mag je niet zichtbaar maar wel ruikbaar zijn. Jonge, gehoofddoekte prachtig opgemaakte vrouwen stonden handtassen van 2500 euro te knuffelen. Onwaarschijnlijk veel strakgeschoren Arabische patsers met loeidure zonnebrillen op en pakken die meer kosten dan ik in twee maanden verdien, liepen/stonden/hingen dit allemaal verveeld te aanschouwen. 

Het was er verschrikkelijk druk, het aroma van al die dure parfums en make-up overspoelde me. De atmosfeer die er hing was evenwel niet alleen bedrukkend door die overdaad aan cosmetica. Het duidelijke dédain van de rijkeluiskinderen, de leegte in hun ogen, de vanzelfsprekendheid van de bespottelijke prijzen van dit consumptie-armageddon - het was te veel. Buiten op straat liggen zwervers op kartonnen platen en binnen lopen mensen duizenden ponden te verbrassen waar ze geen minuut voor hebben hoeven werken. Het kinderfonds van de Saoedische emirs, prinsen uit de Emiraten en sjeiks uit Oman keert wel uit. Het is ranzig en weerzinwekkend. Ik ben echt geen antikapitalist maar mensen die de waarde van geld niet meer kennen omdat ze er, zonder er enige moeite voor gedaan te hebben, in omkomen - nee, dat vind ik, op zijn zachtst gezegd, helemaal niks. Ik zal mezelf heus niet van materialisme vrijpleiten maar ik heb voor alles wat ik bezit heel hard gewerkt. Maar daar? Die wereld?
Om bij de metro te komen moet je langs de Bang & Olufsen vertegenwoordiger, tegenover het Levin Hotel - kamers vanaf 500 pond per nacht. Verder gaat het, je loopt voor de etalage van de McLaren garage langs - vanaf 1 miljoen pond voor een auto. Gelukkig koop je ernaast, bij de Rolex boer, al een klokje vanaf 5 mille. Ik ga nooit meer naar Harrods. De mensheid op zijn ziekst, deze omgeving. De mens krijgt wat hij verdient - op Brompton Road en Bond Street verlies je alle vertrouwen in een goede afloop.

De Cadenhead Whisky Shop bracht verlichting. In de buurt van Gerry Rafferty's Baker Street ligt dat in whiskykringen beroemde winkeltje een parel van een winkeltje te wezen. In een straat met meer van die charmante kleine shopjes kun je tussen de vintage bruidsjurken en de kaarsenwinkel, vlak naast de in originele staat verkerende meer dan 100 jaar oude brandweerkazerne, leuk whisky kopen. Cadenhead is en onafhankelijke bottelaar; ze kopen vaten whisky van gerenommeerde stokerijen en zetten die onder hun eigen naam in de markt, zoals dat heet. Het is opmerkelijk dat whisky hier in het VK vaak veel duurder is dan op het vasteland - belasting en zo, het is werkelijk de moeite waard om whisky naar Schotland te smokkelen vanuit Nederland. Bij winkels als Cadenhead kun je wat zeldzamere soorten vinden voor heel redelijke prijzen - wat ik dan ook gedaan heb. Voor de kenner, een 21YO Ben Nevis en een 12YO Cask End Glen Ord. 

En dat was nog maar de zaterdag. Op zondag, na - vanzelfsprekend - mijn English Breakfast (met braadworst, witte bonen in tomatensaus, spek& ei en toast), zijn Liel en ik naar Camden Market geweest. Een oud fabrieksterrein omgetoverd tot winkeltjes, proeverijen, ambachtelijke ondernemingen(veel leer) en street food kraampjes. Ganz Toll, kan ik jullie vertellen. Ik kocht er een leren dokterstas/koffer van minstens 60 jaar oud, zo vintage als maar kan. Nog wat stoffig en verweerd maar ik ga 'm opknappen. Whiskysamples passen er prima in, denk ik zo.

Nu dan een paar uur rust, op de hotelkamer, wat facebooken en luieren - straks gaan we met zijn allen eten en dan naar de Thames, voor het vuurwerk. Om 01 uur Nederlandse tijd wordt dit op de BBC uitgezonden, dus als je weer binnen bent zonder brandwonden en met beide ogen kun je even kijken waar wij precies zijn. We zullen zeker even zwaaien. 






donderdag 16 november 2017

Seniorenskiën en penopauze

Antroposofische geneeswijzen worden door IZZ, mijn drugskartel / monopolistische ziektekostenverzekering, tot 500 (!) euro boven op het basispakket vergoed. Zonder verwijzing. Wanneer evenwel huisarts en fysiotherapeut be-amen dat een goede brace van 80 euro zeker bijdraagt aan de stabiliteit van je knie en je daardoor vlotter revalideert, moet je de 80 euro voor die brace zelf ophoesten - zelfs de verpakking wordt niet vergoed. 
Afbeeldingsresultaat voor ski accident cartoon
Ik sla een stukje over, geloof ik. Dit alles begint in juli, augustus. Van je vrienden moet je 't hebben; mijn verder zeer gewaardeerde collega Annemarie is van mening dat ík de komende winter aan de beurt ben om mee te gaan op ski-weekend met de Chirurgie van het Catrien. Teambuilding, survival undsoweiter zorgt voor een betere intercollegiale band en topsamenwerking en zo. Ik kan er niet echt onderuit - ik heb verleden jaar juist háár gedwongen om mee te gaan, met vergelijkbare argumenten. 

Ga er maar even voor zitten, er volgen wat omtrekkende bewegingen voordat we bij de pointe van dit blog komen. Ik heb alle tijd namelijk om de aanleidingen, oorzaken en voorgeschiedenis van één en ander te verkennen. Dat begint met een klaagzang  -sla de volgende alinea (of twee, drie, vier) gerust over. 

Mijn penopauze kruipt moeizaam voort. Ik kocht een racefiets omdat de sportschool (en het joggen op schoenen van 120 euro) toch niet brachten wat ik ervan verwachtte. De racefiets evenmin; het enige dat ik daarvan geleerd heb is dat ik beiderzijds carpaal tunnel syndroom heb. Dat blijk ik al tien jaar te hebben maar zonder diagnose. In gelukkige onwetendheid duidde ik de nachtelijke vingerkrampen jarenlang als het gevolg van rare slaaphoudingen; het blijkt evenwel een aandoening. Waaraan je je kunt laten opereren. De fiets is verkocht, de operatie (nog) niet gepland. 

Naast de ingegroeide teennagels, die mij de voorbije jaren teisterden, is er de terugkeer - zij het gelukkig zeer sporadisch - van mijn migraine-aanvallen, waarvan ik sinds mijn zeventiende of zo verlost leek. De wekelijks veranderende myopie, hypermetropie en het astygmatisme van wat er over is van mijn ogen maken het kiezen van een adequate bril tot een volkomen onmogelijke opdracht.  In het Nederlands - ik zie geen barst.

Het falende middelbare mannenlijf meldt zich evenwel vooral in nek-schouder-en onderrug-regio. Tot aan de arbo-deskundige toe; ik heb een volmaakt op mijn houding ingerichte arbeidsplek. Twee schermen zorgen ervoor dat ik zo af en toe goed zie wat ik doe. Houdingscorrectie, fysiotherapie en vruchteloos gekraak heeft in ieder geval mijn gezanik over mijn nek doen afnemen.

Het komt er dus op neer dat ik een langzaam uit elkaar vallende, snel verzwakkende bejaarde ben wiens beste tijd al ruimschoots in het verleden verkeert. Glorie zit er niet meer in, hooguit dat het voorzitterschap van de lokale kerstversieringsclub me nog enige status op gaat leveren. Of wellicht dat de Sittardse Katholieke Rozenkwekers nog een penningmeester zoeken.

Maar goed, we waren op weg naar de wintersport. In het kader van effectief optreden in de sneeuw leek het me een goed idee om niet te wachten met het leren skiën tot we in Oostenrijk aangekomen waren. Ik zag me al, vermoeid door de busrit, met mijn toch wat obese lijf de piste op wankelen. Om  vervolgens met in het Oostenrijks (ja, dat bestaat, misschien niet officieel maar dat lokaal geneuzel mag geen Duits heten) gehuurde niet goed passende ski's en vooral skischoenen in een kleuterklasje plaats te nemen. Om les te krijgen van de schlemielige Hans die niet goed genoeg is om les te geven aan de lekkere wijven. En dan op dag één mijn a.) enkel te breken b.) onderbeen te verbrijzelen c.) knie te ontzetten d.) een combinatie van vorige opties te ondergaan.
Dus nam ik, best enthousiast, les. Tenslotte woon ik maar 20 kilometer bij de mooiste indoor Ski Piste van Nederland, België en Duitsland vandaan! Succes gegarandeerd! Vierweekse Beginnerscursus, Wij Leren U Alles!

Behalve dat f#king melkkrukje loslaten als het misgaat met het f#cking liftje. Maar dat komt zo.

In een zeer klein klasje van 4 ging de eerste les vreugdevol en tamelijk succesvol voorbij. Op het kinderhellinkje stortte ik me als een adelaar naar beneden en ik zag een late, maar succesvolle ski-carrière aan de horizon verschijnen. Ik overwoog nog een Olympische medaille.
Tijdens les 2 zag ik die ambitie in de kiem gesmoord. De Duitse skileraar (die overigens werkelijk accentloos Nederlands sprak) bleef me maar aanmoedigen om middels pizzapunten gecontroleerd helling no.2 (voor iets grotere kinderen) af te dalen. Volstrekt vruchteloos. Pizzapunt, rechts/links inbuigen, geen enkel technisch advies weerhield me ervan om veel te hard de helling af te razen. Terwijl mijn klasgenoten steeds hoger mochten werd ik aan mijn 20 meter lot overgelaten. Om de twee minuten werd mij "PIZZAPUNT!!" toegeblaft. Volstrekt tevergeefs. 

Ach, vertelde ik mijzelf - en mijn vrouw die me gezelschap hield, het was immers mijn verjaardag- op de terugweg, dat het volgende week vast beter zou gaan. Spiergeheugen, laten bezinken, komt heus goed. Ik had het niet zo leuk gevonden, les twee. Het had een verstandiger man dan ik voldoende gewaarschuwd.

Maar nee hoor, ik stond weer keurig paraat voor les drie, een week later. Dat is nu drie dagen geleden. Mét nieuwe handschoenen. Ik had al, blij als een kind, weken geleden de benodigde ski-inventaris aangeschaft. Alleen nog geen handschoenen. Via marktplaats kocht ik van een man, die in veel opzichten op mij leek, een skipak. Ook dat was een voorteken; een zeer nuchtere Groninger, van mijn leeftijd en postuur, die een één keer gebruikt, zij het wat gedateerd, skipak verkoopt voor drie tientjes. Met de opmerking dat "dat ski'n niks voor normale mens'n is". Ik kocht een nieuwe skihelm! Een blitse, niet te dure. En bij de Lidl waren er skibrillen! Met een waanzinnige anti-reflectie-laag aan de buitenkant! Ik was er klaar voor.

Vanaf moment één werd me duidelijk dat mijn (fysieke) leervermogen wellicht aanwezig, maar allerminst snel is tegenwoordig. Ik kon er nog steeds geen hout van. Niet dat ik veel viel of zo; ik ga gewoon te hard en heb weinig controle. Die fucker met zijn pizzapunt zou ik graag nog even gaan slaan met een ski. Wát een gebrek aan didactische vaardigheden. Ik voelde me net een Franse bakker. Met een Nederlandse toerist in de winkel, die denkt dat de ander je heus wel gaat verstaan als je maar steeds nadrukkelijker schreeuwt wat je wil. Pizzapunt. Pizzapunt! PIZZA-punt! PIZZAPUNT! PIZZA!!! PUNT!!!! 

Het was treurig en ik was stiekem blij dat hij me aan mijn lot overliet om met de overige cursisten, die beslist meer progressie lieten zien dan ik (en waarvan 2/3e jongedames, maar dat terzijde) te gaan oefenen. Dus zij verdwenen letterlijk aan de horizon, heel hoog op de baan, en ik in mijn uppie heel treurig naar 25 meter, vruchteloos pizzapuntend naar beneden vallend. Ik bleef heus overeind, maar controle ho maar.

Grimlachend, binnensmonds vloekend, me kort afvragend wanneer ik voor het laatst iets opgegeven had en hijgend klauterde ik naar het liftje. Stug doorgaan, niet opgeven. Zo'n lift met zo'n ding tussen je benen - op een bepaald moment, na een keer of zevenentwintig,  dacht ik letterlijk "Dát heb ik in ieder geval onder de knie". Om de keer daarna, zonder enige aanleiding, zittend op het plankje onderweg te struikelen, mijn rechterbeen achterlatend in de nep-sneeuw, en vervolgens mijn knieband te scheuren. De werkelijkheid kun je niet verzinnen.

Nu zit ik dus per order huisarts thuis, op mijn stoel, met mijn been hoog en een gescheurde binnenste knieband. Week rust. Verplicht. Ik slaap wat, ik hang wat, ik blog wat. Ik koel drie keer per dag. Of, zoals vanochtend, vaker; om half zes, want pijn. Ik vreet naprosyne - goed spul, trouwens; met 2d500 kun je je eigen arm afknagen zonder pijn, volgens mij. Mijn brace zit, terwijl ik zit, lekker strak 80 euro te kosten. Ik heb vandaag 3 afleveringen Band Of Brothers zitten kijken en mijn whisky database bij zitten werken. Ik zit me dus, kortom, kapot te vervelen. Nu al. Daarnaast zit ik vastberaden te wezen dat ik nooit meer ga skiën. Ze hebben vast ook wel een huursleetje daar in Oostenrijk. Ik zet wel mooi mijn nieuwe helm op, en die skibril gaat ook mee.  En wat whisky, denk ik. En mijn brace. 

maandag 7 augustus 2017

Ne Shitje

De redding is nabij. Na bijna vier weken zijn we nu echt op weg naar huis. Onze omgeving verandert, naarmate we verder terug naar het noordwesten trekken, terug in herkenbare grootheden. Vandaag zijn we bij Wenen aangekomen na een bliksembezoek aan het Balatonmeer. Ook letterlijk trouwens, gisteren fikse onweersbui. Kort en goed, nou het toch over Hongarije gaat: daar bij dat meer, daar ga je naar toe voor het goede weer en de idiote prijzen. Kapper drie euro. Warme maaltijd altijd minder dan vijf, en soms ruim minder dan vijf euro. Overnachtingen in pensions vanaf een euro of vijf de man. De omgeving, westelijk Hongarije, spreekt niet erg tot de verbeelding. En dat is mild uitgedrukt; Keszthely is een treurig en sfeerloos dorp, zeker op zondagmiddag in het katholieke deel van Oost-Europa. Op doortocht in Kroatië zagen we zondagochtend een kerk die zó druk bezocht werd dat de mensen buiten de dienst stonden te volgen. Minaretten zijn hier nergens meer te zien. Tot zover het exotische oosten. 

Oostenrijk is land nummer 16 van onze reis. Indrukwekkender nog is het aantal grenspassages dat we gedaan hebben als we thuiskomen; zo’n 27 keer zijn we een grens gepasseerd. De laatste twee, Kroatië – Hongarije en Hongarije – Oostenrijk, zijn weer gewoon “doorwuif’ passages geweest maar tussen Italië en de tweede keer Kroatië hebben we aardig wat tijd in de hete rij gestaan, wachtend op onze uitgebreide papierencontrole – zowel auto als personen.

Juichend zagen we vanochtend voor het eerst weer een McDonalds, later een Ikea – welkom thuis. Het is hier weer ouderwets druk op het bedrijventerrein, waar torenhoge reclameborden alle meloenstandjes aan het oog onttrekken. We staan op Womo Stellplatz Wien; plaats voor zo’n 200 campers, hutjemutje, goede douches en toiletten, wifi bij de balie en medewerkers die drie talen spreken.

Nu dus de voetsporen van Mozart, Beethoven, Franz-Joseph en Sissy verkennen. Die Sissy, weet ik sinds kort uit een historische roman, was een sloerie eerste klas zonder enig decorum; ze reisde heel Europa door met steeds nieuwe kerels, waarvan er geen enkele Franz-Joseph heette. Ze liet in elk dorp dat haar beviel op kosten van de Hongaars-Oostenrijkse belastingbetalers een kasteel bouwen. Dat ze vervolgens nooit meer bezocht. Van weeromstuit is Franz-Joseph gaan rotzooien met een bekende Weense hoerenmadam, die hij zelfs meenam naar de opera. Tot zover de suikerspin-romantiek van de Sissy films. Ja, met royalty verveel je je nooit.

Hier in Wenen is naast alle (neo-)romantische pracht en praal ook heus wel iets hedendaags te vinden. Zoals te doen gebruikelijk zal ik de kinderen dan ook meeslepen (Emma protesteert hevig, die wil niet gesleept maar juist zelf graag) naar een museum voor Moderne Kunst. In het Albertina is een permanente bruikleen van een van de grootste en mooiste particuliere collecties van Contemporary Art te zien; het Batliner overzicht. Deze permanente expositie is “Van Monet tot Picasso” genaamd. Ik geloof dat ik dat wel ga waarderen.

Daarnaast heb ik twee belangrijke andere collecties ontdekt die ik zeker even wil beoordelen. Er zijn twee beroemde Spirituosen Geschäfte hier in Wenen, waar voor redelijke prijzen mooie whisky’s verkocht worden. Een lekker souvenirtje, verwacht ik zo. 

Tot snel allemaal.

PS: Ne Shitje betekent "Te Koop" in het Albanees. Of in het Macedonisch, daar wil ik van af zijn. Staat dus op borden bij huizen, brommers, muilezels en natuurlijk meloenen. Het is inmiddels een soort van verzuchting bij tegenslag geworden. U mag 'm ook gebruiken.

woensdag 2 augustus 2017

Montejagro

Verpletterend. Als je nou van bergen houdt, van onafzienbare landschappen waarin nauwelijks tekenen van menselijke activiteit, van per heuvel veranderende vista’s die onwillekeurige “ooohs” en “aaahs” oproepen: ga naar Montenegro. Zo gevarieerd, zo woest en wild. Het is een berglandschap van oneindige variëteit waarin wat – overigens best goede – wegen uitgehakt zijn en verder hebben ze het gelukkig met rust gelaten. Ook landbouw ontbreekt op de hoogvlaktes. Er wonen simpelweg bijna geen mensen. De afdaling vanuit het hoogland naar de kust is van een onbeschrijflijke schoonheid; je kunt tientallen kilometers over het land kijken, met schitterende meren in de afdaling en als bekroning de baai van Kotor, die in de diepte ligt te glanzen. Helaas neemt in de afdaling, door toename van de bevolking, de hoeveelheid afval en gestort puin – categorie halve huizen – exponentieel toe, wat aardig afbreuk doet aan je enthousiasme. Zie bijgevoegd fotootje.


En nu zijn we dus in mijn minst favoriete vakantieland, Kroatië. Wij hebben een weinig gelukkige relatie, Kroatië en ik. Ik vind het een grote geld-uit-de-zak-klop-machine, een kolossale toeristenval en een bloedheet pokkenland. Zo. Dat hebben we maar gehad. Opnieuw zijn de inwoners nors en onvriendelijk, opnieuw is de warmte om de een of andere reden hier ondraaglijker dan op andere plaatsen. Dubrovnik is fraai gerestaureerd na de bombardementen van 1991. Ik herinner me de beelden van de Serviërs en Montenegrijnen die vanaf de heuvel de bommen maar zo’n beetje naar beneden hoefden laten vallen om de historische stad in puin te gooien. Het is nog maar een paar jaar geleden. Dat maakt het ook raar om vanuit de stad die heuvel, die regelmatig op het journaal was te zien, op te kijken en je dat heel makkelijk voor te stellen.
Als gezegd, hartstikke mooi gerestaureerd, allemaal best. Maar ook loeidruk, volgeplempt met eetterrasjes waar je letterlijk niet omheen kunt en bijna 2 euro voor een bolletje ijs. En heet. Wel airco in de bus, maar de stemming was al onder nul door de evident sikkeneurige buschauffeurs – er kan werkelijk geen glimlach, oogcontact of vriendelijk woord vanaf.

Goed. Morgen weer op weg. Mostar, Sarajevo – het is nog maar even afwachten waar we precies heen gaan. Door de enorme hitte in de regio, die nog wel even aanhoudt, is het bezoeken van nóg twee steden in de komende dagen misschien wat veel van het goede. In de buurt van Mostar liggen watervallen, dat klinkt goed. Nog een dikke week en een dikke tweeduizend kilometer. Ik zie wel wanneer er weer fatsoenlijk internet dan wel 4g is; Bosnië-Herzegovina, daar hebben we nog niet zo veel ervaring mee.


Kusje.

maandag 31 juli 2017

To Srbia or not to Srbia

In een volslagen onbereikbare uithoek van Albanië ligt Koman, ook wel Komani. Er is maar één weg naar Koman. Vijfendertig kilometer lang. Onverhard. Bergop. Zonder vangrails. Met losliggende resten asfalt en hier en daar een steenlawine. Wel twee sporen breed maar daarvan niet eens een half begaanbaar spoor. Op de kaart evenwel stond dat er allemaal niet bij. Dus dan ga je, toch?

Al in Nederland hadden we besloten dat we deze vakantie de veerboottocht van Koman naar Fierze, beide in Albanië, zeker zouden maken. De paar foto’s van de canyons waardoorheen de boot, qua leeftijd en sfeer vergelijkbaar met The African Queen – filmklassieker met Humphrey Bogart, kijk die nou – vaart, zijn adembenemend. Er zijn al meer mensen met een camper op geweest dus moet kunnen.

Het is ook gelukt. Om er te komen, wel te verstaan. Met veel geduld, voorzichtigheid en, al zeg ik het zelf, stuurmanskunst. Polly en ik worden één tijdens dit soort ritten. De finale van de rit was een steile helling langs een stuwdam. Tegen de dam lag een prachtige geasfalteerde passage naar boven – die enkel voor de werknemers van de dam opengesteld was. Op het einde van de klim was er een onverlichte, vanzelfsprekend ook onverharde tunnel van bijna een kilometer. Overigens óók bergop lopend. Ëénbaans, wel te verstaan.
Aan het einde van de tunnel was een scheef soort onverhard plein waarop kriskras, zoals het hier hoort, tientallen auto’s op belachelijk weinig en uiterst onregelmatige ondergrond geparkeerd stonden. De camper diende precies als stop op het verkeersplein.

Linksonderaan de hindernisbaan lagen twee hellingen, min of meer aan te duiden als aanlegplaats voor veerboten. Er waren geen meerpalen, er waren wel duidelijk afgeschreven, fikse roestige boten die in de weg lagen als ze niet als aanknopingspunt gebruikt werden.

We kwamen om een uur of één in de middag aan. Het was er, behoudens alle auto’s, een oase van rust.
Dat veranderde nogal toen de eerste bootjes aankwamen. Lokale watertaxi’s volbeladen met uit de bossen ontsnapte aboriginals legden aan en laadden mensen, meel en natuurlijk meloenen uit. Een deel daarvan moest afgevoerd met taxibusjes – die vervolgens niet langs mijn camper konden omdat er in de tunnel inmiddels een Duitser met een caravan met een lekke band gestrand was. Door de auto’s om Polly heen was er geen manouvreerruimte dus iedereen wachtte noodgedwongen op de aankomst van beide ferry’s uit Fierze. Toen werd het écht leuk. Iedereen wilde tegelijk weg, sprong in zijn auto, gaf gas – maar kon nergens heen. Een busje dat mij in de weg stond en waarvan de chauffeur nog steeds niet ter plaatse was werd handmatig door een zwik balkansnorren aan de kant gezet en zo kwam er ruimte, langzaam maar zeker kon iedereen vertrekken. Duurde alles bij elkaar zo’n 2 uur.

We hebben overnacht op de parkeerplaats daar, hartelijk verwelkomd door de zongebruinde Engels beheersende dude met zoiets als een hanekam die min of meer eigenaar is van het vervallen havengebouwtje dat hij zijn huis noemt. Foutharig, haakneuzig, slungelig maar breedgeschouderd, wazige praat over Albanië en dat dat niet bestaat, aartslui en woest-aantrekkelijk. Dat vond Mary-Rose, Zuid-Afrikaanse reizigster die in Keulen werkt, drie weken geleden ook en ze is sindsdien bij hem blijven plakken. We aten allemaal samen – twee dikke Duitse buurmannen, een Albanese hippie-anarchist, zijn zwijgzame donker kijkende Montenegrijnse kompaan, Hollands Glorie (wij dus) en een Zuidafrikaanse wereldreizigster met braai-ervaring. Ze komt met Kerst bij ons eten overigens. Mario, zo heet de goddelijke havenmeester, vertelde bij navraag dat het iedere dag zo gaat. Op de parking, bedoel ik.

Goed. ’s Anderdaags op de veerboot – eitje. Eraf – minder eitje. Zie het filmpje dat op Facebook circuleert – en dat de helling en de ellende volstrekt geen recht doet. Het was bijna onmogelijk om achteruit van het ding te komen. De koppeling heeft dan ook volledig de geest gegeven. Ik kon nauwelijks nog schakelen en rijden enkel stapvoets.

Dus stapvoets naar het dichtstbijgelegen dorp. En daar heeft Albanië zich van zijn beste kant laten zien. Gestopt bij een koffietent vol donker broeierig kijkende Balkanisten. Die, zoals hier vaker gebeurt, ineens opensplijten in een daverende glimlach als je het woord tot ze richt – en vreselijk aardig blijken, ook al verstaan ze geen woord van wat je zegt. Lang verhaal kort; binnen tien minuten stond de lokale garage-eigenaar bij me, binnen een half uur was de oude koppeling eruit en zaten de garagist en ik voor een dollemansrit naar Kosovo een uur in een gammele Golf. Alwaar bij zaak nummer drie de koppeling op voorraad bleek – dollemansrit terug. Ik ben niet bang aangelegd maar heb tijdens deze ritten door de bergen overwogen dat het toch wel héél toevallig zou zijn als hij zich nou net déze keer te pletter zou rijden. Terug; half uur later nieuwe koppeling erin, rijden maar. Op zaterdag. Klaar om 19 uur. In Albanië. Op het platteland. Kosten (originele MB!) koppeling: 300 euro (in Nederland €600, ex BTW). Kosten montage, dollemansrit, tijd enzovoorts: 100 euro. Werktijd: minder dan een uur. Totale factuur inclusief fooi (ze weigerden categorisch meer aan te nemen dan 20 euro): 420 euro. Conclusie: we worden belazerd in Nederland; daar kost dit meer dan 1000 euro. En moet je vier dagen wachten voor je bij de garage terecht kunt (maak zélf online uw afspraak!). En is er geen garage open op zaterdag. En moet je een kapitaal aan leverkosten betalen.

Een paar kilometer buiten het dorp, net voor de grens met Kosovo, was een niet zo heel erg vervuilde parking met een magnifiek uitzicht op de bergen waar we overnacht hebben.

De zondag hebben we besteed aan pogingen om weg te komen uit Kosovo. Erin was geen probleem – eruit eigenlijk ook niet. We hadden, gezien de hectiek van de vorige dag, besloten om de veilige en makkelijke route óm het bergmassief noordelijk van ons te rijden in plaats van er doorheen; de wegen leken niet best en we hadden geen zin in een échte bergpas op onverharde wegen. Vandaar een fikse omweg in kilometers, waarbij als kleine bonus een half uurtje Servië, land nummer 12, ongepland op de stok gekerfd kon.
We hadden evenwel niet gerekend op de grenspolitie in Servië. Verkeer uit Kosovo wordt geboycot. Je hebt een speciaal stempel nodig. De grensovergang waar wij wilden oversteken stuurde ons terug (“you no stamp”) naar “some other border”. Kous af. Of ik ze moest omkopen weet ik niet, ik heb het maar niet geprobeerd. Omkeren via Servisch grondgebied (kerfje, geen gelul). En dus weer helemaal terug naar de bergpas die we hadden willen vermijden (en die gelukkig meeviel). Om pas om 19u30 aan te komen waar we nu zitten; verwachte aankomsttijd als we door Servië hadden gemogen was 15 uur. De Kosovaarse grensbewakers die ons weer binnenlieten bij de Servische draaipartij wilden ons nog wel even toefluisteren dat de Serbs assholes zijn.

We hebben uiteindelijk dus heel wat van Kosovo gezien. Het is me slecht bevallen, dat land. De mensen zijn nurks en nors, de sfeer is grimmig, het landschap is vervuild, vies, goor en grof. Het zou zoveel meer kunnen zijn. De natuur – als je hem tussen de troep door ziet – en de horizon met bergen en dalen – is prachtig.
De oorlog sluipt voort. Overal hangen Albanese vlaggen, er kwamen wat bruiloften voorbij waarbij opnieuw met die vlaggen gewapperd werd. Zeer provocatief. Beetje zoals in Ulster; buurtje (de Servische minderheid) pesten. Overal langs de weg zijn graven met potsierlijke heroïsche monumenten voor gevallen UCK-strijders, vol verse bloemen tussen de plastic soep eromheen. Hier en daar staat nog een huis vol kogelgaten. Naamborden met dubbele dorspaanduidingen zijn beschadigd, overal is de Servische tekst beklad. Of (recent!) beschoten. Of beide.


Goed. Morgen door Montenegro naar Kroatië en dan naar het noorden, Bosnië-Herzegovina. Hoe we precies verder gaan weet ik nog niet maar ik hou jullie op de hoogte. De wifi en 4g zijn om te janken, dus veel foto’s kan ik nog niet posten – maar dat komt goed.

donderdag 27 juli 2017

Onthutsend

Oost-Europa is geen 1500 maar wel 15000 kilometer bij ons vandaan. Ik zit nu al twee dagen in Montenegro na te denken over hoe ik in Godsnaam de reis enig recht doe.

Het is morgen een week geleden dat we Meteora verlieten. Het lijkt wel een maand. We zijn inmiddels de Grieks-Albanese, Albanees-Macedonische, Macedonisch-Kosovaraanse, Kosovaraans-Albanese en Albanees-Montenegrijnse grens overgestoken. Wachttijd bij de grenzen bij elkaar opgeteld denk ik zo’n vier uur.

Meest memorabel tot nu toe: de hoofdstad van Macedonië, Skopje. Midden in de stad ligt, tegenover het Holiday Inn hotel, een grote bewaakte parkeerplaats, een hobbelige asfaltplaat vol kuilen, die als camperplaats dienstdoet. Bij 42 graden stinkt de verderop voor de bewakers neergezette port-a-potty behoorlijk, weten we inmiddels uit ervaring. Anderzijds, midden in een stad voor 5 euro per 24 uur staan met 7 meter camper, daar mag je ook weer niet te hard over mopperen. Supermarktje met airco ertegenover – iedereen wilde steeds boodschappen doen.

Skopje is een bruisende moderne stad vol enorme standbeelden, fonteinen en/of een combinatie van beide. Mooie moderne gebouwen met een tikje oriëntaals aandoende architectuur staan soms letterlijk te flonkeren in de zon. Men is hier nogal dol op glitter en glamour. Dat resulteert onder andere in zilveren en fel koper-gouden daken. De kolossale standbeelden zijn van een Stalinistische heroïek; zwaar besnorde breedgeschouderde helden op reusachtige paarden trekken ten aanval. Of wijze bebrilde mannen met puntige baardjes zitten aan weerszijden van een kopie van de Arc de Triomphe verstandig de toekomst in te staren. Als een soort boekensteun.
Je merkt dat je niet in West-Europa bent. Om te beginnen is iedereen erg vriendelijk, wat in onze grote steden niet altijd het geval is (eigenlijk zijn alle stedelingen in onze omgeving lompe eikels, zeker tegen opzichtige toeristen zoals wij). Wij, gezin van blonde reuzen – ook de kinderen zijn groter dan alle vrouwen hier – worden nogal nagekeken. In Skopje viel het mee, tenminste buiten de Bazaar. Maar heel Macedonië, Albanië en Kosovo heeft nu nóg pijn in de nek van het omkijken.
Skopje is ook een oude prachtig versleten traditioneel Islamitische stad met smalle winkelstraatjes waar onwaarschijnlijk veel juweliertjes in gevestigd zijn die bling verkopen waar een uit de hand gelopen Amerikaanse pimp zich kapot voor zou schamen – 50 Cent zou zeggen dat je het ook kunt overdrijven. De juweliers worden afgewisseld met boetiekjes waar jurken verkocht worden die pijn aan je kiezen doen, zó zoet en zuurstokkleurig. Je zou dus verwachten dat de vrouwen rondlopen in Cinderella-jurken die blinken in de zon en volbehangen zijn  met oogverblindende schmuck – maar dat is dan toch ook weer niet zo.

Het blijkt dat we in een lokale toeristenval zitten. Zoals de mergelblokjes, parapluutjes en boterhambakjes met Groeten Uit Valkenburg horen bij onze lokale kitsch, zo hier de sieraden- en feestjurkenparade.

Eén zijstraatje verder echter kom je áchter de hoofdstraat uit. En daar wordt het leuk. Ik kocht een handgemaakte stalen barbecue voor de lieve somma van 10 euro van tegen elkaar afbiedende ijzerbewerkers. Daartussen zaten in pandjes nauwelijks groter dan Harry Potters bezemkast complete smederijtjes, we kwamen langs een bontbewerker waar de gevilde beesten gewoon buiten hingen, mét kop – Wakker Dier zou er niet blij van worden. Slagers staan halve koeien met hakbijlen te bewerken; in de etalage hangen vier volledige runderhammen, je kunt aanwijzen welk stukje je wilt.
Overal op straat zijn kleine fonteintjes waar iedereen drinkt of zich even opfrist; soms vult er een gesluierde dame een jerrycan. In de koffiehuizen en op straathoeken overal groepjes besnorde mannen die de lokale roddels doornemen. Een knots van een Grieks-Orthodoxe priester baant zich moeizaam een weg door de smalle stegen; het wordt hem niet gemakkelijk gemaakt, iedereen wil een hand en een praatje. Het ruikt overal naar houtskoolvuur en gegrild vlees, ook al is het pas half tien in de ochtend.
Boven je hoofd hangen – veel te laag – enorme bossen onontwarbare elektriciteitsdraden; zodra je omhoog kijkt zie je een horizon vol kerken en moskeeën, dwars door elkaar. Honden achtervolgen je stratenlang; ze zijn geoormerkt maar duidelijk van niemand, bij winkels worden ze weggejaagd. Ze zoeken bescherming bij grote blonde alfamannetjes – ik had er op een gegeven moment drie die wel een half uur met me meeliepen. Ze worden niet geschopt door de winkeliers als ze met een toerist meelopen, is mijn theorie.

En dan moet de bazaar nog komen. Alsof je het Midden-Oosten binnenwandelt. Kunstige bergjes veelkleurige gemalen kruiden, paprika’s in alle soorten en maten, komkommers manshoog opgestapeld. Manden, potten, pannen, kisten, dozen, knopen, stoffen – van glitter tot tapijtdik – planten, bloemen, kleden, garens en touw. Zó dicht bij elkaar dat ertussen lopen een kunst op zichzelf is. Met soms steels kijkende, dan weer breeduit (tandeloos) glimlachende verkopers in alle leeftijden. Niemand die je probeert iets op te dringen, enkel mensen die blij zijn wanneer je wat belangstelling hebt voor ze. Die trots gaan staan kijken als je een foto maakt.
Niemand verstaat je, niemand spreekt iets anders dan de lokale taal in de Bazaar. Dat in tegenstelling tot de rest van de stad en Macedonië; Engels en Duits, rudimentair, maar ze verstaan je en je kunt iets van gedachten uitwisselen.         

Nou wist ik niet waar ik moest beginnen met dit blog en nu weet ik weer niet waar ik moet stoppen.

Meloenen dan. Wie moet in Godsnaam al die meloenen opeten? In Griekenland, Macedonië en Kosovo kun je geen vijf meter rijden zonder dat er aan weerszijden van wat ze hier straten noemen een kraampje is met een onwaarschijnlijke hoeveelheid enorme watermeloenen. Maar dan écht veel. Zo groot als een rond krat bier, bij gebrek aan een beter beeld. Twee keer zo hoog gestapeld als de kinderen die erbij staan om ze te verkopen. Kosten tussen de 10 en 20 eurocent per kilo. We hebben er één gekocht – vijf kilo meloen, een kleintje dus, voor 85 eurocent. Na een week met zijn vieren meloen eten de resterende helft weggegooid.

Over die wegen gesproken. Mocht ik over de wegen in het zuidoosten van de Verenigde Staten geklaagd hebben 6 jaar geleden, bij deze een welgemeend excuus aan die paradijselijke bestrating.
Het belangrijkste kenmerk van de wegen hier is het gebrek aan rand. Er zit geen gedefinieerd begin aan de zijkanten. Dat leidt ertoe dat iedereen overal – ver van die rand, richting midden – parkeert. Liefst dubbel. Het betekent ook dat je dus best een kraampje deels op de weg kunt zetten, dat auto’s daardoor allemaal in het midden gaan rijden – van beide kanten dus – en dat er met ware doodsverachting wordt geprobeerd je om zeep te helpen. Meermaals. Per uur. Deze mensen sterven met een buik vol meloen bij de bosjes op de wegen hier, dat kan niet anders. Werkelijk suicidale waanzin, niemand geeft voetgangers op zebra’s voorrang, laat een ander invoegen en de claxon wordt heus meer gebruikt dan het knipperlicht.

Nog zoiets. Het is pas 17 jaar geleden dat in deze streken de vrede uitbrak en alle etnische groepen de wapens neergelegd hebben na wat een buitengewoon wreed en bloederig conflict was, een ouderwetse stammenoorlog. Geloof, afkomst, taal, alles was een reden om op de ander te schieten. Mijn land moet gezuiverd van (vink hier aan) Albanezen, Moslims, Bosniërs, Serven, Kroaten, Christenen, ik ben trots op mijn (streep hier door) afkomst / geloof / beide.
In deze werkelijk verpletterend mooie landen, dunbevolkt, met uitgestrekte natuurgebieden – groot genoeg om weer wolven en beren tegen te komen tegenwoordig – die hun weerga qua schoonheid en variatie niet kennen in Europa – is tot de dood gestreden om lapjes grond. Nu heeft iedereen min of meer het lapje dat hij wil, met daarop de populatie zoals hij vindt dat die eruit moet zien. Vandaar vrede.
Wil iemand mij nu eens uitleggen waarom ze vervolgens zo’n achterlijke teringzooi maken van hun natuur? Het is werkelijk om te janken. Ik heb op een populaire picknickplek een vrouw haar baby zien verschonen en haar vervolgens achteloos de Pamper in de struiken te zien flikkeren (wegwerpluier). Bespottelijke bergen plastic zwerfafval echt overal – de mooiste plekjes waar je maar even kunt stoppen met de auto liggen werkelijk bedolven onder een dikke laag troep.

Ik sprak in Kosovo een Franssprekende aboriginal; hij werkt in Brussel en was op vakantie. Hij noemde het ”Pas de education culturel ici” en ergerde zich er tegenwoordig ook aan; nog maar drie jaar geleden, toen hij uit Kosovo vertrok, was het hem nooit opgevallen. En toen was het ook al een zootje.

Prizren is de tweede stad van Kosovo. Het land Kosovo is nog door veel landen niet erkend maar in feite wel een zelfstandige staat; het wordt nog steeds bewaakt door veiligheidstroepen van de Europese Unie, KFOR. We hebben er geluncht. Weinig militair vertoon – maar ze zijn er wel, helikoptertje hier, jeepje daar. Aardige mensen, mooi weer, lijkt weinig bijzonders. Tot je je realiseert dat werkelijk elk gebouw met enige culturele verbinding dan wel religieuze waarde nog maar 15 jaar geleden met de grond gelijk gemaakt is geweest en alles er nu weer staat alsof er nooit wat gebeurd is.De dakbedekking is opvallend nieuw, dat is alles.


Goed. We hebben nu drie dagen zitten bijkomen op een camping in Ulcinj, Montenegro. De wifi is k#t, de stroom 16 ampére (dat is goed) maar slechts 190 volt (dat is niet zo goed). Waarom in Montenegro? Voor wie nog een plan zoekt voor “Ik Vertrek”: er zijn geen - ik herhaal géén – campings te vinden in Albanië en Kosovo. In Macedonië, bij de grote meren, zitten er een paar maar ook daarvoor geldt dat je goed moet zoeken. Vandaar dat we vanuit Kosovo via Albanië naar Montenegro zijn gereden; morgen gaan we terug naar Albanië om in de boot te nemen in Komani, een rivierferry waar we met de camper op kunnen en die vier uur door canyons vaart op weg naar Fierze. Vanuit Fierze rijden we via Kosovo weer de Albanese Alpen in om daarna definitief (opnieuw via Montenegro) door te gaan richting Kroatië – Dubrovnik, misschien Sarajevo, Split. Die Albanese Alpen, dat schijnt heel wat te wezen. Ik hou jullie op de hoogte.

zaterdag 22 juli 2017

Cash Driven Economy

De afgelopen jaren schijnt het met Griekenland niet goed gegaan te zijn. En dat kun je zien. Zowel de oorzaken als de gevolgen van financieel geknoei zie je overal.
Je hebt hier vaak geen fluit aan je creditcard. Bijna overal wil men cash. Campings, wegrestaurantjes, supermarkten - cash only. De tolhokjes op de snelweg (!): cash only. De situatie waarbij je van een camping gestuurd wordt naar de (enige, vrijwel onvindbare) pinautomaat in het dorp om contant geld op te halen is heel gewoon. Het wordt evenwel bespottelijk als je dan met je euro-briefjes terug komt om 86 euro af te rekenen en ze doodleuk geen wisselgeld blijken te hebben.

Je kunt je gevoeglijk voorstellen wat deze cash-fratsen voor gevolgen hebben. Er doet hier een onmogelijke bult zwart geld de ronde; het personeel wordt zwart betaald, de rekeningen van leveranciers worden zwart betaald, die betalen hun medewerkers ook weer zwart - er wordt hier gewoon geen belasting betaald. Facturen - als je ze al krijgt - zijn kopieloze vodjes met een bedrag erop maar niet de geleverde dienst. De tolpoort registreert niets; ik betaal met mijn camper 6 euro, een auto 2 euro. Dit wordt vastgesteld met een draaibare stang op 2 meter 70 hoogte.  Of de mevrouw in het hokje niet per ongeluk 4 euro achteroverdrukt? Ik heb geen idee. Ik snap niet hoe het wordt geregistreerd. Correctie - ik snap vooral wel dát het niet wordt geregistreerd.
Wat ook verontrustend is en zeer opvallend is het totale gebrek aan verkeer op de snelwegen. Volledig leeg. Wellicht hebben de loslopende beren en wolven - ja heus - hier iets mee te maken maar ik vrees dat het gebrek aan handel de belangrijkste reden is. Er is geen vrachtwagen te bekennen, geen koeriersbusje haalt je met een noodvaart in, geen afgeragde bouwvakkers-bestelauto op het asfalt, nada, niente, nichts, niemand da. 

De gevolgen van de crisis zijn dan ook zichtbaar. Grote, nieuwe betonnen skeletten van gebouwen staan overal tussendoor - de bouw is stopgelegd. Soms is de begane grond afgebouwd en zit er een blinkende autodealer met een ruwbouwflat op zijn rug in het pand. Onvoltooide wegen en bruggen, werkzaamheden waar al duidelijk jaren niemand meer iets gewerkzaamd heeft. Je ziet het overal.

Er rijden veel echt afgeragde oude auto's rond, met reutelende rokende motoren, evident toe aan het kerkhof. De campings en toeristische attracties zijn niet vol, al is het hoogseizoen en hebben de Grieken zelf ook vakantie; wel vrij, geen geld.
Dat gezegd hebbende, de Grieken laten zich niet kennen. Vrolijk, vriendelijk, met bewonderenswaardig veel basaal behoorlijk Engels sprekende horeca- en recreatiemedewerkers, ze laten zich van hun beste kant zien hier. Er wordt overal muziek gemaakt, wat bijzonder sfeerverhogend werkt. Het ruikt overal naar houtskoolvuur waarvan souvlakis's komen om je fikken bij op te eten. Het noorden van Griekenland is prachtig en betrekkelijk weinig bezocht, gevarieerd berglandschap; Meteora doet niet onder voor Monument Valley, alleen kleiner. Dat trekt volk; het gezelschap is gemêleerd. Polen, Duitsers (natuurlijk), Nederlanders, Britten, veel Fransen, Italianen, Bulgaren, Denen - de toch zeer forse afstand naar het vasteland van Griekenland vanuit veel van die landen, veelal met caravan, blijkt overkomelijk.

En terecht. Vanuit Meteora zijn we naar Kastoria gereisd. Kastoria ligt aan een meer, verrassend genoeg het meer van Kastoria. De route door noord-Griekenland is adembenemend, te meer door de eenzaamheid op de weg en de terugkerende borden die waarschuwen voor overstekende beren - en later voor beren en wolven. De meren zijn blauwer dan je wil geloven, het hoge riet aan de rand van de enorme meren op de grens van Griekenland, Albanië en Macedonië is helgroen. Dat maakt de overgang van de hellingen - grijs, maar ook regelmatig rood gesteente - de oever en het water spectaculair.  De bergen liggen op afstand van de meren in het dal; dat schept een gevoel van grootsheid en maakt je nederig. Het landschap van Albanië is stoffig, iedereen zwaait in dit afgelegen deel van Europa naar die halve gare toeristen in hun grote witte auto. Je passeert de ene door ezels of kleine paarden getrokken kar na de andere; de wegen veranderen van het ene moment op het andere van een redelijke asfaltweg in een hobbelig onverhard karrenspoor. 

Gisteren dus Kastoria. Een havenstadje aan een binnenmeer, druipend van historie en geen plaats van belang qua toerisme. Geweldig. Gekampeerd bij het lokale nonnenklooster, pal aan het meer, bijdrage vrijwillig. Hurk-WC: check. Bronwater: check. Faciliteiten: continue amusement (de natuur (kruipend, stekend, baltsend, kriebelend, schreeuwend) & locals (joggend, fietsend, vissend, hangend). De natuur bestaat uit heel veel verschillende mooie vogels (waaronder een pelikaan!), waterslangen - heus, heb foto - enorme libelles en een verrekte tamme waterwezel. En nee, ik wist ook niet dat die bestonden. En ja, er zijn foto's. En die vissers! Hier wordt zoetwatervissen nog serieus genomen. De wegen zijn kut, 4G bestaat niet maar we hebben wel vier hengels met digitale beetverklikkers om vissen die naar zand smaken te vangen. 

We zijn vandaag (kort, doorreis) in Albanië geweest. De geografie van dit deel van Europa en het gebrek aan wegen maakt rare sprongen noodzakelijk. Nu zijn we in Macedonië; volgende week ook weer. We zigzaggen door de landen - morgen gaan we terug naar Albanië; het voorproefje van vandaag heeft me blij gemaakt. De reis naar Ohrid (Macedonië), gelegen aan het meer van Ohrid was hobbelig maar de moeite waard. Glashelder warm water in het meer, eindeloos doorlopend en omdat het heiig was zonder rand tussen water en lucht. We staan nu op een kleine camping die geen drol kost. Macedonië is sowieso spotgoedkoop, diesel 80 cent. Ohrid is een mooie plaats maar rete-toeristisch. Ik word altijd een beetje treurig van dat soort plaatsjes. De liefde is eruit. De smalle steegjes van het oude havenkwartier zijn fraai maar niet ontwikkeld; het is er een rommeltje. Het is het mooiste deel van de stad maar het wordt verwaarloosd. Dat is naar en pijnlijk en vooral overbodig, in Carcassonne laten ze zien hoe historie, commercie en toerisme samen kunnen gaan. 

Okee. Dat lijkt me wel genoeg. Ik onthoud jullie nu het gesprek met Petra en James, de Nederlands-Britse combi die per campervan door Zuidoost Europa trekt - hij 70, derde huwelijk, oud scherpschutter van de Special Forces die in Libanon, Afghanistan en Ierland in de frontlinie lag en zij, 25 jaar jonger en al 20 jaar bij deze man - alles achtergelaten als onderwijzeres tijdens een vakantie in de woestijn om bij die man te blijven. Ik ga ook niet uitweiden over de douaneperikelen hier - dat komt wellicht nog, we gaan nog een paar keer de EU in en uit. 

Tot gauw. 






dinsdag 18 juli 2017

Zuid-Europese toestanden

Veerboten zijn hogedrukketels van de lokale cultuur. De douane in Frankrijk, op weg naar het Verenigd Koninkrijk, is een goed voorbeeld – zo onbeschoft en ongeïnteresseerd mogelijk op je klanten reageren is daar het devies. Ook het personeel van de ferry zelf is aan de Franse zijde op zijn zachtst gezegd weinig vriendelijk. Dat maakt de warme beleefdheid van de Britse medewerkers des te opvallender. Bij dat contrast voelen beide helften zich blijkbaar het prettigst, in al de jaren dat ik er gebruik van maak heb ik daar nooit enige verandering in waargenomen.

De veerboot van Ancona naar Igoumenitsa is een aanbevelenswaardige belevenis. Twee zuid-Europese culturen lopen daar door elkaar heen. En niet de minste; de Romeinen en de Spartanen zijn samen verantwoordelijk voor het ordentelijk uit- en inschepen van de grootste veerboten van Europa. Twee keer per dag. Wij mochten mee op de Cruise Olympia.

De chaos en onbegrijpelijke puinhoop die dit met zich meebrengt – twee keer per dag – is met geen pen te beschrijven. Uit de buik van het monster komen onmogelijke hoeveelheden vrachtauto’s, campers, personenauto’s – met of zonder caravan- maar ook, en dat was nieuw, voetpassagiers. En niet een paar.

De eerste vrachtauto’s komen achteruit – jawel, áchteruit – van het schip. Hierna volgt een pandemonium van voertuigen. Nou kennen we dat wel. Wat nieuw is, is de onregelmatigheid waarmee dat gebeurt. Na minutenlang vrachtwagens te hebben uitgebraakt volgen er minuten waarin niets lijkt plaats te vinden. Er gaat een streep auto’s aan boord – mooi, we gaan inschepen. Hé, daar moet een auto terug. Want er komt ineens een vrachtwagen van het schip. En twaalf campers. Tegelijk met honderd voetgangers volgehangen met bagage – maar daarover later meer. Dwars door elkaar wordt er in- en uitgescheept, over twee smalle banen die dan weer beide in gebruik zijn voor uitrijdende voertuigen en dan weer beurtelings door – nou ja u snapt het wel.

Wij waren vroeg ter plaatse. Inchecken in de haven bij de balie – alles wat je je voorstelt bij een zweterig stinkend havenkantoor vol opgefokte zuid-Europeanen die met handen, voeten, gebaar en mimiek hun persoonlijke leed trachtten over te brengen- het was er. Wat ik er van begreep is het de gewoonte om zo goedkoop mogelijk te boeken – dekplaatsen dus – en dan op het laatste moment te upgraden naar cabines, die er voor een paar centen uit gaan als ze niet vooraf geboekt zijn. Er werd dus bijna gevochten om als eerste bij de – overigens behoorlijk onverstoorbare – baliemedewerkers te geraken. Vette pech; alles volgeboekt, geen hutten beschikbaar. Theater eerste klas volgde hierop – je verwacht toch niet dat ik met mijn bloedjes op het dek ga slapen? Enzovoorts. Daar kwam de reden van de onverstoorbaarheid der medewerkers tevoorschijn – vaker met dit bijltje gehakt. Sorry but sorry.
Door mijn jongste dochter slim in een andere rij te posteren – niet geheel naar haar zin – kon ik de drammert vóór mij rechts inhalen. De borende blikken der Mediterranen achter mij negerend heb ik mijn voucher ingeleverd en stond ik, na drie kwartier wachten, binnen vijf minuten weer buiten. Immers wél gereserveerd. Bovendien ben ik hier een reus, iedereen is kleiner dan ik.

Aan boord komen was evenmin eenvoudig. Het schip vaart niet alleen naar Igoumenitsa maar daarna verder naar Patras – wat meebrengt dat slim stapelen der voertuigen wellicht goed rendeert. De Igoumenitsa’s moeten er als eerste uit dus ook als eerste in; in het schip namelijk draai je op het eind tot je weer (bijna) naar buiten rijdt.

Mooi niet. Een ondoorgrondelijk systeem plaatste ons, als vroegkomers, hoopgevend dicht bij het schip, met uitzicht op de ingang. Waarna we als laatsten het schip in mochten, naar een apart dekje voor Igoumenitsa. Dwars geparkeerde, achteruit ingestoken, op millimeters van elkaar staande voertuigen.

O ja, de twee uur vertraging die bij het inchecken werden aangekondigd werden er drie.
Op het schip gaat de chaos doodleuk door. De mensen zonder cabine – onwaarschijnlijk veel, de inspecteur voor veiligheid in Nederland zou een acute hartverzakking krijgen – gaan in de gangen en hallen van het schip hun kampement opslaan. Luchtbedden, slaapzakken, tentjes – ja echt – worden in hoeken geplaatst. En achtergelaten – er moet gerookt worden en dat mag alleen aan dek, Godzijdank. Ie-der-een rookt. En niet af en toe een sigaret. Onafgebroken paffend, etend, drinkend, bier zwelgend, zwetend – want heet en weinig ruimte – en derhalve stinkend golft de volgetatoeëerde massa om je heen. Zeshonderdrieentwintig talen, dialecten, varianten – allemaal onverstaanbaar. En allemaal zo luid mogelijk. En – onvermijdelijk - Duits natuurlijk.

De verbindingsgangen in het middenschip – dus tussen de stuurboord- en bakboordgang, vluchtgangen waaraan geen hutten gelegen zijn- liggen vol met gezinnen die de doorgang volledig barricaderen. Daar zie je de voetgangers volbehangen met bagage. Koelboxen, rugzakken, picknick-kleedjes, kinderbedjes, luchtbedden, maxicosi’s, koffers, sporttassen, kinderwagens – hier en daar een hond. Ik zag een wasrekje staan met sokken en kinderkleding.

Op het dek is het niet anders. Het zwembad staat droog. Een gammel net moet verhinderen dat mensen (niet iedereen is volledig nuchter hier) in het diepste deel lazeren – toch zo’n 2 meter diepe betonnen bak. Mensen in mummieslaapzakken liggen om zeven uur ’s avonds bij gebrek aan geld en activiteiten al bij bosjes tegen elkaar gekropen een poging te doen om te slapen. Verderop een stel (Bosnische?) hippies met een gitaar luidkeels “Whe Shall Overcome” blèrend tegenover een chagrijnig stel met een héél klein baby’tje- in de wind, terwijl de spray van de zee al langzaam het beddengoed genadeloos aan het doorweken is. En dan moet het nog donker worden. Terwijl er maar een klein stukje verderop een stel halve zolen met een gelukkig gemuilkorfde enorme vechthond liep te worstelen – nauwelijks onder controle, dat beest.

Dan maar naar de Elite Lounge – een iets té efficiënt met airco bewerkte ruimte (gewoon koud dus) met een piepklein podium waarop een sneue artiest Wish You Were Here met een bandje – ik bedoel dus een cassettebandje -  als begeleiding zat aan te randen. Het zou mij niets verbazen als de arme man na zijn set pardoes over de reling van de Cruise Olympia is gestapt. Wat een treurigheid.

De hut daarentegen was comfortabel en ruim, we hadden drie bedden geboekt en kregen er vier – het meegebrachte luchtbedje en de slaapzak waren overbodig. Daar bijna alle toiletten aan boord defect waren – en de wachtrijen voor de nog wél functionele en waarschijnlijk buitengewoon onfrisse sanitaire faciliteiten ellenlang waren – waren we zeer verheugd over ons eigen pleetje en de comfortabele douche.



Ontschepen ging overigens verrassend vlot en van de camping hebben jullie al een fotootje of wat gezien. Morgen begint het echte werk. Op naar Meteora, dan richting Albanië. Tot ooit. 

vrijdag 14 juli 2017

Europa in een maand: 30 uur onderweg

Soms zijn de dagen voller dan past. Je rijdt in één keer van Sittard naar de Gotthardpas, één dag voordat de vakanties beginnen. Nederland, België, Luxemburg, Frankrijk, Duitsland, Zwitserland; appeltje eitje.
Een geweldige, vlakke parking op de helling van de zuidkant van de Gotthardpas completeert de dag. 775 kilometer in net iets meer dan 10 uur, file (tje), grenzen en pauzes inbegrepen. Subliem. Geen gendarme of Autobahnpolizei om roet in het eten te gooien, Polly snort vrolijk door – zolang je haar maar voedt met een liter diesel per 7 kilometer is ze blij. Doodop maar tevreden op 1950 meter in slaap gedonderd. Over de helft al, wat een mazzel. De dag had eigenlijk niet mooier kunnen lopen, werkelijk álles verliep volgens plan. Zelfs de goedkope benzinepomp vóór de Zwitserse grens werd per ongeluk meteen gevonden.

Het had een waarschuwing moeten zijn. Italië heeft wraak genomen. Namens de rest van de EU. Bergaf rollend – steenkoude start en meteen remmen op de motor – even de stuipen op het lijf maar dat bleek een niksaandehandje. Opgelucht dat de witte rook uit de uitlaat toch echt wegging toen de motor warm werd trokken wij vrolijk fluitend het wonderschone Italië binnen. Stapvoets over de grens viel mij enig gehobbel op. Dat kwam ons allemaal verdacht bekend voor, dat gehobbel. Nog geen jaar geleden leidde dat een enorme klapband in. Het gezin was het snel en collectief eens over de onwenselijkheid van een herhaling zulks. We zouden dus stoppen op een camping en ik zou de banden onderzoeken. Na een korte woordenwisseling tussen mijn echtgenote en een Italiaanse campinguitbater – de laatste verloor, vanzelfsprekend – werd besloten nog wat verder te kijken en onderwijl de lokale kwikfit te bezoeken. Op een pleintje – ondertussen 13 uur, heetst van de dag – krikte ik Polly op om de banden te inspecteren. Linksvoor – daar lag hetzelfde type band als het probleemkind van vorig jaar-  bleek een aneurysma van nu nog acceptabele omvang te zitten.
Voorzichtig industrieterreinen afstruinend vonden we – eerlijk is eerlijk, vrij vlot -  een bandenboer die nog een tweedehands slofje had liggen. Vijftig euro armer (bon? Welke bon?) en blij dat dat gefikst was, verder. Nog even tanken.

In dit criminele derdewereldland evenwel moet je zelfs bij een op zich onschuldige tankbeurt bedacht zijn op maffia-praktijken. De pomp waar we diesel aanschaften was heel behulpzaam; je tank werd volgegooid, en dat voor maar 1 euro 27 per liter! Verheugd wapperend met mijn flexibele vriend bleek ik echter 1 euro 64 per liter te moeten afrekenen – “servicekosten”. Op 70 liter werd ik dus ouderwets bijna ACHTENTWINTIG euro getild omdat ik niet zelf gevuld had. Fuckers.

Daarover namopperend – een mens kan maar zóveel stress op een dag hebben – kwamen we bij een wegversmalling. Achter de rest van het verkeer aan doorrollend – heus langzaam – bleken de stalen blokken waaruit de versmalling bestond wel erg dicht op elkaar geplaatst en heb ik de rechterzijde van Polly (het cosmetische en niet het technische deel) aardig aangerand. Ondertussen is de camper nu in een optisch dermate treurige toestand dat verkopen geen haalbaar plan meer is. Mooi, dat waren we toch al niet van plan. Gefikst. Met Duct-tape. If You Can’t Fix It With Duct-Tape, You Didn’t Use Enough Duct-tape.


Dertig uur onderweg en ik zit dit te schrijven. We gaan bijna 30 dagen. Hou je maar vast.

zaterdag 20 mei 2017

Grijze Generaals op hobbelpaarden

Bejaarden, zo blijkt, zijn net echte mensen. Wij, nu beide 50 (+), migreren, genadeloos gedwongen door de tijd, langzaam naar de volgende generatie. We hebben dan ook besloten om de open dagen van deze populatie eens te bezoeken.

Voor de mensen die van caravans houden, die er eentje hebben en/of een gevoelige ziel met betrekking tot deze onfrisse aanhangwagencultuur hebben: niet verder lezen. Ik smeek u. Doe nou maar niet.

Met drie, steeds langer wordende, vrije weekenden dit voorjaar in het vooruitzicht en een camper in de stalling hebben we eens nagedacht wat je nou nog meer met zo'n ding kan. De oplossing van dit vraagstuk blijkt simpeler dan je zou denken. Je kunt namelijk gewoon onze coole wereldveroveraar, in ieder geval tijdelijk,  dienst laten doen als caravan. Ik heb wat moeite met het schrijven van dit woord; caravans zijn, in mijn ogen, een werktuig van de duivel. Ontworpen om alle mobiliteit, vrijheid, vaart en spontaniteit uit je vakantie te zuigen; het woord sleurhut is een compliment, het is eigenlijk beter te spreken van een witte voordoodskist.

Maar goed, even terug. We hebben dus ons beest, onze Polly Dipsie, voor drie-en-een-halve week op een camping gestald zodat we de luxe HePi-weekenden er gemakkelijk even uit kunnen. Naar de Camping. Het verschil met onze andere trips is terug te brengen tot het ontbreken van één voorzetsel. Op. Het verschil tussen "er even uit kunnen" en "even er OP uit kunnen" is het verschil tussen een camper en een kereven. Je gaat Naar de Caravan; je gaat Met De Camper.

Op zoek naar een keurige bejaardenopslagplaats in de nabijheid van onze woning kwamen we uit op mijn geboortestreek, het diepe zuiden, zo tussen Vaals en Maastricht. Enkele aanbieders spraken nauwelijks Nederlands - wat in deze contreien, neem dat maar van mij aan, in het geheel niet ongebruikelijk is. Die vielen dan ook af. Anderen waren niet geïnteresseerd in passanten en hadden enkel seizoensplaatsen - 6 maanden per jaar naar de hel, je moet het maar leuk vinden.  Weer anderen beschikten enkel over een put en een waterpomp en/of snapten de vraag niet wanneer er over wifi werd gesproken. Jammer, maar helaas.

In Epen lag een minicamping met de naam Gulikers. Het zien van die naam veroorzaakte een flashback, in een oogwenk reisde ik bijna veertig jaar terug in de tijd.
In 1978, het allereerste jaar van mijn langdurige en uiterst moeizame middelbare school-carrière, zat ik, nog in Vaals, op het Sophianum. Brugklas HAVO-VWO. Ik was elf, tot 6 november van dat jaar, en het enige wat me interesseerde was of ik een nieuwe Big Jim pop voor mijn verjaardag zou krijgen. Dat het geen instant succes was, school en ik, was evident.

Naast mij zat een, eveneens verdwaalde, vanuit mijn blikveld twee meter dertig lange, breedgeschouderde en continue geschrokken kijkende reus. Handen als kolenschoppen en altijd in overall. Natuurlijk was dat niet zo, maar hij liep en keek wel alsof hij een overall aan had. Zijn handen waren, als gezegd, enorm; zijn toch evenmin kleine lunchbox met twaalf boterhammen leek op een lucifersdoosje als hij het vasthield. In een vlaag van liefde en poëzie (en wellicht enige verstandsverbijstering) hadden zijn ouders besloten deze aardmens Dieudonné, door God gegeven, te noemen.

Deze uit Epen afkomstige reusachtige boerenzoon was mijn buurman en lotgenoot. We begrepen elkaars verbijstering en desoriëntatie zonder er woorden aan vuil te maken. We hadden het geweldig naar de zin; iets té, binnen de kortste keren zaten we helemaal vooraan, onder de neus van de leraar, om te redden wat er te redden viel. Dat mislukte jammerlijk; na de brugklas ging ik nóg een keer naar de brugklas en Dieudonné zat in een vloek en een zucht op de MAVO. Nooit meer wat van gehoord.

Ik belde en mailde met minicamping Gulikers en we kwamen tot een vergelijk. In mijn laatste mail vroeg ik of ze toevallig familie van Dieudonné waren, dat we ooit nog klasgenoten waren.
Per omkerende mail - ook Epen zit in de 21e eeuw - reageerde Dieudonné. Hij was de gelukkige eigenaar van het boerenbedrijf met de minicamping. De wereld is klein, zeker in Epen. Gisteren bij aankomst zag ik hem. Daadwerkelijk dik twee meter, met handen die zonder enige moeite het middel van zijn vrouw zouden omvatten, goddelijk gebruind van het buiten werken, knap en sterk, zijn 50 jaar niet aan te zien. En dolblij me te zien. Volmaakt op zijn plaats in de wereld,  120 koeien en een minicamping. Paarden heeft hij niet. Die gaan hier in het zoervleisj.

Terug naar de kerevens. De hele minicamping is van dat ongedierte vergeven. Lelijke witte gezwellen ontsieren de verder zeer fraaie omgeving. Ze staan allemaal keurig recht op een rijtje.
Als ik ergens aankom is het enige recht dat me boeit het waterpas-recht; dan vallen de gehaktballen niet uit de pan en de kinderen niet uit bed.

Kerevens echter moeten ook recht ten opzichte van elkaar en de wereld  staan. Anders ziet het er niet uit, immers. De aankomst van een nieuwe kereven is dan ook een heel spektakel; er wordt continue vanuit ooghoeken gegluurd naar de stand van de kereven van de buren. Vóórdat het ding goed staat is er enkele keren door de grijze bijrijdster en de eveneens grijze bestuurder uitgebreid geëvalueerd.
Na alle gemanoeuvreer is het strakke camping-grastapijt door het debiele kleine voorwieltje grondig omgeploegd en kunnen er aardappels gepoot maar alla, het ding staat.
De ergste kerevens hebben een mover, een treurige poging om van een kereven een camper te maken. Met een afstandsbediening waar een professionele drone-piloot jaloers op zou zijn, wordt er middels deze externe elektromotor draadloos getuft met de witte doodskist tot het ding op zijn plek staat.
Het allernieuwste en mogelijk allerergste is dat ik onlangs zo'n mover in camouflagekleuren zag met een rupsband. Heus.

Alle kerevens hebben een voortent. Deze staan allen strak en stoïcijns voor zich uit te staan. Het opzetten van het ding is een middag werk. Zeker als het zo strak als een te klein badpak moet. En dat moet. Zo'n voortent is ongeveer even sfeervol als een gemeentehuis uit 1973. In Roemenië.
In die voortent staan stoelen en een tafel die meestal duurder zijn dan de eethoek die ik thuis heb. Strak opgesteld; de designpolitie mocht eens een inval doen. Het tafelkleedje past overigens precies bij de gordijnen van de voortent. Frisgewassen natuurlijk. Met een boel geel erin. Heppiedepeppie paaskleurtjes, het hele jaar door.

Mijn persoonlijke kereven hoogtepunt / dieptepunt is het schaamdoekje. Er worden een soort van beflapjes voor de wielen van de kereven gehangen zodat de zon geen schade aan het rubber van de banden aanricht. Dat kan namelijk (schijnt) als het ding langdurig stilstaat. Koop goddomme een huisje dan! Van mijn part een sta-caravan op poten! Die wielen hebben een reden!

Het bejaarde schorriemorrie dat zich op deze verwerpelijke manier door het leven worstelt heeft om onduidelijke redenen een vast ritme in het leven gebracht. Men staat op tijd op en probeert iedere dag zo veel mogelijk op de vorige en de volgende te laten lijken. De momenten van douchen, afwassen, boodschapje doen, stukje fietsen (ze hebben állemaal fietsen bij zich), poepen; er zijn onuitgesproken regels die dit alles in goede banen leiden. De mannen lappen bijvoorbeeld de ramen van de kereven, iets dat ze thuis met de échte ramen niet in hun hoofd zouden halen. Terwijl moeder / oma de vrouw piepers jast in de voortent gaat (o)pa druk in de weer met een lapje op de perspex ruiten van de witte doodskist.

Bij elke kereven staat een afgrijselijke burgerbak-auto, vaak nog met de sticker "trekauto van het jaar 2011" schoon en leesbaar op de achterruit. Op de trekhaken zitten al lang geen kapotte tennisballen meer maar een helder wit dopje, speciaal voor dit doel aangeschaft.

Dieudonné heeft de situatie goed ingeschat. Hij heeft ons, enigen met een camper, vér boven het grijze gespuis gezet op de hoogste plek van deze terrassen-camping. Onze zes meter hoge vlaggenmast (ja, écht) wappert fier, vér boven alle pre-dementieel gekrioel.  Mdet de vlag van de jeugd en de toekomst. De blauwe vlag van de Europese unie, vanzelfsprekend.