maandag 31 juli 2017

To Srbia or not to Srbia

In een volslagen onbereikbare uithoek van Albanië ligt Koman, ook wel Komani. Er is maar één weg naar Koman. Vijfendertig kilometer lang. Onverhard. Bergop. Zonder vangrails. Met losliggende resten asfalt en hier en daar een steenlawine. Wel twee sporen breed maar daarvan niet eens een half begaanbaar spoor. Op de kaart evenwel stond dat er allemaal niet bij. Dus dan ga je, toch?

Al in Nederland hadden we besloten dat we deze vakantie de veerboottocht van Koman naar Fierze, beide in Albanië, zeker zouden maken. De paar foto’s van de canyons waardoorheen de boot, qua leeftijd en sfeer vergelijkbaar met The African Queen – filmklassieker met Humphrey Bogart, kijk die nou – vaart, zijn adembenemend. Er zijn al meer mensen met een camper op geweest dus moet kunnen.

Het is ook gelukt. Om er te komen, wel te verstaan. Met veel geduld, voorzichtigheid en, al zeg ik het zelf, stuurmanskunst. Polly en ik worden één tijdens dit soort ritten. De finale van de rit was een steile helling langs een stuwdam. Tegen de dam lag een prachtige geasfalteerde passage naar boven – die enkel voor de werknemers van de dam opengesteld was. Op het einde van de klim was er een onverlichte, vanzelfsprekend ook onverharde tunnel van bijna een kilometer. Overigens óók bergop lopend. Ëénbaans, wel te verstaan.
Aan het einde van de tunnel was een scheef soort onverhard plein waarop kriskras, zoals het hier hoort, tientallen auto’s op belachelijk weinig en uiterst onregelmatige ondergrond geparkeerd stonden. De camper diende precies als stop op het verkeersplein.

Linksonderaan de hindernisbaan lagen twee hellingen, min of meer aan te duiden als aanlegplaats voor veerboten. Er waren geen meerpalen, er waren wel duidelijk afgeschreven, fikse roestige boten die in de weg lagen als ze niet als aanknopingspunt gebruikt werden.

We kwamen om een uur of één in de middag aan. Het was er, behoudens alle auto’s, een oase van rust.
Dat veranderde nogal toen de eerste bootjes aankwamen. Lokale watertaxi’s volbeladen met uit de bossen ontsnapte aboriginals legden aan en laadden mensen, meel en natuurlijk meloenen uit. Een deel daarvan moest afgevoerd met taxibusjes – die vervolgens niet langs mijn camper konden omdat er in de tunnel inmiddels een Duitser met een caravan met een lekke band gestrand was. Door de auto’s om Polly heen was er geen manouvreerruimte dus iedereen wachtte noodgedwongen op de aankomst van beide ferry’s uit Fierze. Toen werd het écht leuk. Iedereen wilde tegelijk weg, sprong in zijn auto, gaf gas – maar kon nergens heen. Een busje dat mij in de weg stond en waarvan de chauffeur nog steeds niet ter plaatse was werd handmatig door een zwik balkansnorren aan de kant gezet en zo kwam er ruimte, langzaam maar zeker kon iedereen vertrekken. Duurde alles bij elkaar zo’n 2 uur.

We hebben overnacht op de parkeerplaats daar, hartelijk verwelkomd door de zongebruinde Engels beheersende dude met zoiets als een hanekam die min of meer eigenaar is van het vervallen havengebouwtje dat hij zijn huis noemt. Foutharig, haakneuzig, slungelig maar breedgeschouderd, wazige praat over Albanië en dat dat niet bestaat, aartslui en woest-aantrekkelijk. Dat vond Mary-Rose, Zuid-Afrikaanse reizigster die in Keulen werkt, drie weken geleden ook en ze is sindsdien bij hem blijven plakken. We aten allemaal samen – twee dikke Duitse buurmannen, een Albanese hippie-anarchist, zijn zwijgzame donker kijkende Montenegrijnse kompaan, Hollands Glorie (wij dus) en een Zuidafrikaanse wereldreizigster met braai-ervaring. Ze komt met Kerst bij ons eten overigens. Mario, zo heet de goddelijke havenmeester, vertelde bij navraag dat het iedere dag zo gaat. Op de parking, bedoel ik.

Goed. ’s Anderdaags op de veerboot – eitje. Eraf – minder eitje. Zie het filmpje dat op Facebook circuleert – en dat de helling en de ellende volstrekt geen recht doet. Het was bijna onmogelijk om achteruit van het ding te komen. De koppeling heeft dan ook volledig de geest gegeven. Ik kon nauwelijks nog schakelen en rijden enkel stapvoets.

Dus stapvoets naar het dichtstbijgelegen dorp. En daar heeft Albanië zich van zijn beste kant laten zien. Gestopt bij een koffietent vol donker broeierig kijkende Balkanisten. Die, zoals hier vaker gebeurt, ineens opensplijten in een daverende glimlach als je het woord tot ze richt – en vreselijk aardig blijken, ook al verstaan ze geen woord van wat je zegt. Lang verhaal kort; binnen tien minuten stond de lokale garage-eigenaar bij me, binnen een half uur was de oude koppeling eruit en zaten de garagist en ik voor een dollemansrit naar Kosovo een uur in een gammele Golf. Alwaar bij zaak nummer drie de koppeling op voorraad bleek – dollemansrit terug. Ik ben niet bang aangelegd maar heb tijdens deze ritten door de bergen overwogen dat het toch wel héél toevallig zou zijn als hij zich nou net déze keer te pletter zou rijden. Terug; half uur later nieuwe koppeling erin, rijden maar. Op zaterdag. Klaar om 19 uur. In Albanië. Op het platteland. Kosten (originele MB!) koppeling: 300 euro (in Nederland €600, ex BTW). Kosten montage, dollemansrit, tijd enzovoorts: 100 euro. Werktijd: minder dan een uur. Totale factuur inclusief fooi (ze weigerden categorisch meer aan te nemen dan 20 euro): 420 euro. Conclusie: we worden belazerd in Nederland; daar kost dit meer dan 1000 euro. En moet je vier dagen wachten voor je bij de garage terecht kunt (maak zélf online uw afspraak!). En is er geen garage open op zaterdag. En moet je een kapitaal aan leverkosten betalen.

Een paar kilometer buiten het dorp, net voor de grens met Kosovo, was een niet zo heel erg vervuilde parking met een magnifiek uitzicht op de bergen waar we overnacht hebben.

De zondag hebben we besteed aan pogingen om weg te komen uit Kosovo. Erin was geen probleem – eruit eigenlijk ook niet. We hadden, gezien de hectiek van de vorige dag, besloten om de veilige en makkelijke route óm het bergmassief noordelijk van ons te rijden in plaats van er doorheen; de wegen leken niet best en we hadden geen zin in een échte bergpas op onverharde wegen. Vandaar een fikse omweg in kilometers, waarbij als kleine bonus een half uurtje Servië, land nummer 12, ongepland op de stok gekerfd kon.
We hadden evenwel niet gerekend op de grenspolitie in Servië. Verkeer uit Kosovo wordt geboycot. Je hebt een speciaal stempel nodig. De grensovergang waar wij wilden oversteken stuurde ons terug (“you no stamp”) naar “some other border”. Kous af. Of ik ze moest omkopen weet ik niet, ik heb het maar niet geprobeerd. Omkeren via Servisch grondgebied (kerfje, geen gelul). En dus weer helemaal terug naar de bergpas die we hadden willen vermijden (en die gelukkig meeviel). Om pas om 19u30 aan te komen waar we nu zitten; verwachte aankomsttijd als we door Servië hadden gemogen was 15 uur. De Kosovaarse grensbewakers die ons weer binnenlieten bij de Servische draaipartij wilden ons nog wel even toefluisteren dat de Serbs assholes zijn.

We hebben uiteindelijk dus heel wat van Kosovo gezien. Het is me slecht bevallen, dat land. De mensen zijn nurks en nors, de sfeer is grimmig, het landschap is vervuild, vies, goor en grof. Het zou zoveel meer kunnen zijn. De natuur – als je hem tussen de troep door ziet – en de horizon met bergen en dalen – is prachtig.
De oorlog sluipt voort. Overal hangen Albanese vlaggen, er kwamen wat bruiloften voorbij waarbij opnieuw met die vlaggen gewapperd werd. Zeer provocatief. Beetje zoals in Ulster; buurtje (de Servische minderheid) pesten. Overal langs de weg zijn graven met potsierlijke heroïsche monumenten voor gevallen UCK-strijders, vol verse bloemen tussen de plastic soep eromheen. Hier en daar staat nog een huis vol kogelgaten. Naamborden met dubbele dorspaanduidingen zijn beschadigd, overal is de Servische tekst beklad. Of (recent!) beschoten. Of beide.


Goed. Morgen door Montenegro naar Kroatië en dan naar het noorden, Bosnië-Herzegovina. Hoe we precies verder gaan weet ik nog niet maar ik hou jullie op de hoogte. De wifi en 4g zijn om te janken, dus veel foto’s kan ik nog niet posten – maar dat komt goed.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten