maandag 31 juli 2017

To Srbia or not to Srbia

In een volslagen onbereikbare uithoek van Albanië ligt Koman, ook wel Komani. Er is maar één weg naar Koman. Vijfendertig kilometer lang. Onverhard. Bergop. Zonder vangrails. Met losliggende resten asfalt en hier en daar een steenlawine. Wel twee sporen breed maar daarvan niet eens een half begaanbaar spoor. Op de kaart evenwel stond dat er allemaal niet bij. Dus dan ga je, toch?

Al in Nederland hadden we besloten dat we deze vakantie de veerboottocht van Koman naar Fierze, beide in Albanië, zeker zouden maken. De paar foto’s van de canyons waardoorheen de boot, qua leeftijd en sfeer vergelijkbaar met The African Queen – filmklassieker met Humphrey Bogart, kijk die nou – vaart, zijn adembenemend. Er zijn al meer mensen met een camper op geweest dus moet kunnen.

Het is ook gelukt. Om er te komen, wel te verstaan. Met veel geduld, voorzichtigheid en, al zeg ik het zelf, stuurmanskunst. Polly en ik worden één tijdens dit soort ritten. De finale van de rit was een steile helling langs een stuwdam. Tegen de dam lag een prachtige geasfalteerde passage naar boven – die enkel voor de werknemers van de dam opengesteld was. Op het einde van de klim was er een onverlichte, vanzelfsprekend ook onverharde tunnel van bijna een kilometer. Overigens óók bergop lopend. Ëénbaans, wel te verstaan.
Aan het einde van de tunnel was een scheef soort onverhard plein waarop kriskras, zoals het hier hoort, tientallen auto’s op belachelijk weinig en uiterst onregelmatige ondergrond geparkeerd stonden. De camper diende precies als stop op het verkeersplein.

Linksonderaan de hindernisbaan lagen twee hellingen, min of meer aan te duiden als aanlegplaats voor veerboten. Er waren geen meerpalen, er waren wel duidelijk afgeschreven, fikse roestige boten die in de weg lagen als ze niet als aanknopingspunt gebruikt werden.

We kwamen om een uur of één in de middag aan. Het was er, behoudens alle auto’s, een oase van rust.
Dat veranderde nogal toen de eerste bootjes aankwamen. Lokale watertaxi’s volbeladen met uit de bossen ontsnapte aboriginals legden aan en laadden mensen, meel en natuurlijk meloenen uit. Een deel daarvan moest afgevoerd met taxibusjes – die vervolgens niet langs mijn camper konden omdat er in de tunnel inmiddels een Duitser met een caravan met een lekke band gestrand was. Door de auto’s om Polly heen was er geen manouvreerruimte dus iedereen wachtte noodgedwongen op de aankomst van beide ferry’s uit Fierze. Toen werd het écht leuk. Iedereen wilde tegelijk weg, sprong in zijn auto, gaf gas – maar kon nergens heen. Een busje dat mij in de weg stond en waarvan de chauffeur nog steeds niet ter plaatse was werd handmatig door een zwik balkansnorren aan de kant gezet en zo kwam er ruimte, langzaam maar zeker kon iedereen vertrekken. Duurde alles bij elkaar zo’n 2 uur.

We hebben overnacht op de parkeerplaats daar, hartelijk verwelkomd door de zongebruinde Engels beheersende dude met zoiets als een hanekam die min of meer eigenaar is van het vervallen havengebouwtje dat hij zijn huis noemt. Foutharig, haakneuzig, slungelig maar breedgeschouderd, wazige praat over Albanië en dat dat niet bestaat, aartslui en woest-aantrekkelijk. Dat vond Mary-Rose, Zuid-Afrikaanse reizigster die in Keulen werkt, drie weken geleden ook en ze is sindsdien bij hem blijven plakken. We aten allemaal samen – twee dikke Duitse buurmannen, een Albanese hippie-anarchist, zijn zwijgzame donker kijkende Montenegrijnse kompaan, Hollands Glorie (wij dus) en een Zuidafrikaanse wereldreizigster met braai-ervaring. Ze komt met Kerst bij ons eten overigens. Mario, zo heet de goddelijke havenmeester, vertelde bij navraag dat het iedere dag zo gaat. Op de parking, bedoel ik.

Goed. ’s Anderdaags op de veerboot – eitje. Eraf – minder eitje. Zie het filmpje dat op Facebook circuleert – en dat de helling en de ellende volstrekt geen recht doet. Het was bijna onmogelijk om achteruit van het ding te komen. De koppeling heeft dan ook volledig de geest gegeven. Ik kon nauwelijks nog schakelen en rijden enkel stapvoets.

Dus stapvoets naar het dichtstbijgelegen dorp. En daar heeft Albanië zich van zijn beste kant laten zien. Gestopt bij een koffietent vol donker broeierig kijkende Balkanisten. Die, zoals hier vaker gebeurt, ineens opensplijten in een daverende glimlach als je het woord tot ze richt – en vreselijk aardig blijken, ook al verstaan ze geen woord van wat je zegt. Lang verhaal kort; binnen tien minuten stond de lokale garage-eigenaar bij me, binnen een half uur was de oude koppeling eruit en zaten de garagist en ik voor een dollemansrit naar Kosovo een uur in een gammele Golf. Alwaar bij zaak nummer drie de koppeling op voorraad bleek – dollemansrit terug. Ik ben niet bang aangelegd maar heb tijdens deze ritten door de bergen overwogen dat het toch wel héél toevallig zou zijn als hij zich nou net déze keer te pletter zou rijden. Terug; half uur later nieuwe koppeling erin, rijden maar. Op zaterdag. Klaar om 19 uur. In Albanië. Op het platteland. Kosten (originele MB!) koppeling: 300 euro (in Nederland €600, ex BTW). Kosten montage, dollemansrit, tijd enzovoorts: 100 euro. Werktijd: minder dan een uur. Totale factuur inclusief fooi (ze weigerden categorisch meer aan te nemen dan 20 euro): 420 euro. Conclusie: we worden belazerd in Nederland; daar kost dit meer dan 1000 euro. En moet je vier dagen wachten voor je bij de garage terecht kunt (maak zélf online uw afspraak!). En is er geen garage open op zaterdag. En moet je een kapitaal aan leverkosten betalen.

Een paar kilometer buiten het dorp, net voor de grens met Kosovo, was een niet zo heel erg vervuilde parking met een magnifiek uitzicht op de bergen waar we overnacht hebben.

De zondag hebben we besteed aan pogingen om weg te komen uit Kosovo. Erin was geen probleem – eruit eigenlijk ook niet. We hadden, gezien de hectiek van de vorige dag, besloten om de veilige en makkelijke route óm het bergmassief noordelijk van ons te rijden in plaats van er doorheen; de wegen leken niet best en we hadden geen zin in een échte bergpas op onverharde wegen. Vandaar een fikse omweg in kilometers, waarbij als kleine bonus een half uurtje Servië, land nummer 12, ongepland op de stok gekerfd kon.
We hadden evenwel niet gerekend op de grenspolitie in Servië. Verkeer uit Kosovo wordt geboycot. Je hebt een speciaal stempel nodig. De grensovergang waar wij wilden oversteken stuurde ons terug (“you no stamp”) naar “some other border”. Kous af. Of ik ze moest omkopen weet ik niet, ik heb het maar niet geprobeerd. Omkeren via Servisch grondgebied (kerfje, geen gelul). En dus weer helemaal terug naar de bergpas die we hadden willen vermijden (en die gelukkig meeviel). Om pas om 19u30 aan te komen waar we nu zitten; verwachte aankomsttijd als we door Servië hadden gemogen was 15 uur. De Kosovaarse grensbewakers die ons weer binnenlieten bij de Servische draaipartij wilden ons nog wel even toefluisteren dat de Serbs assholes zijn.

We hebben uiteindelijk dus heel wat van Kosovo gezien. Het is me slecht bevallen, dat land. De mensen zijn nurks en nors, de sfeer is grimmig, het landschap is vervuild, vies, goor en grof. Het zou zoveel meer kunnen zijn. De natuur – als je hem tussen de troep door ziet – en de horizon met bergen en dalen – is prachtig.
De oorlog sluipt voort. Overal hangen Albanese vlaggen, er kwamen wat bruiloften voorbij waarbij opnieuw met die vlaggen gewapperd werd. Zeer provocatief. Beetje zoals in Ulster; buurtje (de Servische minderheid) pesten. Overal langs de weg zijn graven met potsierlijke heroïsche monumenten voor gevallen UCK-strijders, vol verse bloemen tussen de plastic soep eromheen. Hier en daar staat nog een huis vol kogelgaten. Naamborden met dubbele dorspaanduidingen zijn beschadigd, overal is de Servische tekst beklad. Of (recent!) beschoten. Of beide.


Goed. Morgen door Montenegro naar Kroatië en dan naar het noorden, Bosnië-Herzegovina. Hoe we precies verder gaan weet ik nog niet maar ik hou jullie op de hoogte. De wifi en 4g zijn om te janken, dus veel foto’s kan ik nog niet posten – maar dat komt goed.

donderdag 27 juli 2017

Onthutsend

Oost-Europa is geen 1500 maar wel 15000 kilometer bij ons vandaan. Ik zit nu al twee dagen in Montenegro na te denken over hoe ik in Godsnaam de reis enig recht doe.

Het is morgen een week geleden dat we Meteora verlieten. Het lijkt wel een maand. We zijn inmiddels de Grieks-Albanese, Albanees-Macedonische, Macedonisch-Kosovaraanse, Kosovaraans-Albanese en Albanees-Montenegrijnse grens overgestoken. Wachttijd bij de grenzen bij elkaar opgeteld denk ik zo’n vier uur.

Meest memorabel tot nu toe: de hoofdstad van Macedonië, Skopje. Midden in de stad ligt, tegenover het Holiday Inn hotel, een grote bewaakte parkeerplaats, een hobbelige asfaltplaat vol kuilen, die als camperplaats dienstdoet. Bij 42 graden stinkt de verderop voor de bewakers neergezette port-a-potty behoorlijk, weten we inmiddels uit ervaring. Anderzijds, midden in een stad voor 5 euro per 24 uur staan met 7 meter camper, daar mag je ook weer niet te hard over mopperen. Supermarktje met airco ertegenover – iedereen wilde steeds boodschappen doen.

Skopje is een bruisende moderne stad vol enorme standbeelden, fonteinen en/of een combinatie van beide. Mooie moderne gebouwen met een tikje oriëntaals aandoende architectuur staan soms letterlijk te flonkeren in de zon. Men is hier nogal dol op glitter en glamour. Dat resulteert onder andere in zilveren en fel koper-gouden daken. De kolossale standbeelden zijn van een Stalinistische heroïek; zwaar besnorde breedgeschouderde helden op reusachtige paarden trekken ten aanval. Of wijze bebrilde mannen met puntige baardjes zitten aan weerszijden van een kopie van de Arc de Triomphe verstandig de toekomst in te staren. Als een soort boekensteun.
Je merkt dat je niet in West-Europa bent. Om te beginnen is iedereen erg vriendelijk, wat in onze grote steden niet altijd het geval is (eigenlijk zijn alle stedelingen in onze omgeving lompe eikels, zeker tegen opzichtige toeristen zoals wij). Wij, gezin van blonde reuzen – ook de kinderen zijn groter dan alle vrouwen hier – worden nogal nagekeken. In Skopje viel het mee, tenminste buiten de Bazaar. Maar heel Macedonië, Albanië en Kosovo heeft nu nóg pijn in de nek van het omkijken.
Skopje is ook een oude prachtig versleten traditioneel Islamitische stad met smalle winkelstraatjes waar onwaarschijnlijk veel juweliertjes in gevestigd zijn die bling verkopen waar een uit de hand gelopen Amerikaanse pimp zich kapot voor zou schamen – 50 Cent zou zeggen dat je het ook kunt overdrijven. De juweliers worden afgewisseld met boetiekjes waar jurken verkocht worden die pijn aan je kiezen doen, zó zoet en zuurstokkleurig. Je zou dus verwachten dat de vrouwen rondlopen in Cinderella-jurken die blinken in de zon en volbehangen zijn  met oogverblindende schmuck – maar dat is dan toch ook weer niet zo.

Het blijkt dat we in een lokale toeristenval zitten. Zoals de mergelblokjes, parapluutjes en boterhambakjes met Groeten Uit Valkenburg horen bij onze lokale kitsch, zo hier de sieraden- en feestjurkenparade.

Eén zijstraatje verder echter kom je áchter de hoofdstraat uit. En daar wordt het leuk. Ik kocht een handgemaakte stalen barbecue voor de lieve somma van 10 euro van tegen elkaar afbiedende ijzerbewerkers. Daartussen zaten in pandjes nauwelijks groter dan Harry Potters bezemkast complete smederijtjes, we kwamen langs een bontbewerker waar de gevilde beesten gewoon buiten hingen, mét kop – Wakker Dier zou er niet blij van worden. Slagers staan halve koeien met hakbijlen te bewerken; in de etalage hangen vier volledige runderhammen, je kunt aanwijzen welk stukje je wilt.
Overal op straat zijn kleine fonteintjes waar iedereen drinkt of zich even opfrist; soms vult er een gesluierde dame een jerrycan. In de koffiehuizen en op straathoeken overal groepjes besnorde mannen die de lokale roddels doornemen. Een knots van een Grieks-Orthodoxe priester baant zich moeizaam een weg door de smalle stegen; het wordt hem niet gemakkelijk gemaakt, iedereen wil een hand en een praatje. Het ruikt overal naar houtskoolvuur en gegrild vlees, ook al is het pas half tien in de ochtend.
Boven je hoofd hangen – veel te laag – enorme bossen onontwarbare elektriciteitsdraden; zodra je omhoog kijkt zie je een horizon vol kerken en moskeeën, dwars door elkaar. Honden achtervolgen je stratenlang; ze zijn geoormerkt maar duidelijk van niemand, bij winkels worden ze weggejaagd. Ze zoeken bescherming bij grote blonde alfamannetjes – ik had er op een gegeven moment drie die wel een half uur met me meeliepen. Ze worden niet geschopt door de winkeliers als ze met een toerist meelopen, is mijn theorie.

En dan moet de bazaar nog komen. Alsof je het Midden-Oosten binnenwandelt. Kunstige bergjes veelkleurige gemalen kruiden, paprika’s in alle soorten en maten, komkommers manshoog opgestapeld. Manden, potten, pannen, kisten, dozen, knopen, stoffen – van glitter tot tapijtdik – planten, bloemen, kleden, garens en touw. Zó dicht bij elkaar dat ertussen lopen een kunst op zichzelf is. Met soms steels kijkende, dan weer breeduit (tandeloos) glimlachende verkopers in alle leeftijden. Niemand die je probeert iets op te dringen, enkel mensen die blij zijn wanneer je wat belangstelling hebt voor ze. Die trots gaan staan kijken als je een foto maakt.
Niemand verstaat je, niemand spreekt iets anders dan de lokale taal in de Bazaar. Dat in tegenstelling tot de rest van de stad en Macedonië; Engels en Duits, rudimentair, maar ze verstaan je en je kunt iets van gedachten uitwisselen.         

Nou wist ik niet waar ik moest beginnen met dit blog en nu weet ik weer niet waar ik moet stoppen.

Meloenen dan. Wie moet in Godsnaam al die meloenen opeten? In Griekenland, Macedonië en Kosovo kun je geen vijf meter rijden zonder dat er aan weerszijden van wat ze hier straten noemen een kraampje is met een onwaarschijnlijke hoeveelheid enorme watermeloenen. Maar dan écht veel. Zo groot als een rond krat bier, bij gebrek aan een beter beeld. Twee keer zo hoog gestapeld als de kinderen die erbij staan om ze te verkopen. Kosten tussen de 10 en 20 eurocent per kilo. We hebben er één gekocht – vijf kilo meloen, een kleintje dus, voor 85 eurocent. Na een week met zijn vieren meloen eten de resterende helft weggegooid.

Over die wegen gesproken. Mocht ik over de wegen in het zuidoosten van de Verenigde Staten geklaagd hebben 6 jaar geleden, bij deze een welgemeend excuus aan die paradijselijke bestrating.
Het belangrijkste kenmerk van de wegen hier is het gebrek aan rand. Er zit geen gedefinieerd begin aan de zijkanten. Dat leidt ertoe dat iedereen overal – ver van die rand, richting midden – parkeert. Liefst dubbel. Het betekent ook dat je dus best een kraampje deels op de weg kunt zetten, dat auto’s daardoor allemaal in het midden gaan rijden – van beide kanten dus – en dat er met ware doodsverachting wordt geprobeerd je om zeep te helpen. Meermaals. Per uur. Deze mensen sterven met een buik vol meloen bij de bosjes op de wegen hier, dat kan niet anders. Werkelijk suicidale waanzin, niemand geeft voetgangers op zebra’s voorrang, laat een ander invoegen en de claxon wordt heus meer gebruikt dan het knipperlicht.

Nog zoiets. Het is pas 17 jaar geleden dat in deze streken de vrede uitbrak en alle etnische groepen de wapens neergelegd hebben na wat een buitengewoon wreed en bloederig conflict was, een ouderwetse stammenoorlog. Geloof, afkomst, taal, alles was een reden om op de ander te schieten. Mijn land moet gezuiverd van (vink hier aan) Albanezen, Moslims, Bosniërs, Serven, Kroaten, Christenen, ik ben trots op mijn (streep hier door) afkomst / geloof / beide.
In deze werkelijk verpletterend mooie landen, dunbevolkt, met uitgestrekte natuurgebieden – groot genoeg om weer wolven en beren tegen te komen tegenwoordig – die hun weerga qua schoonheid en variatie niet kennen in Europa – is tot de dood gestreden om lapjes grond. Nu heeft iedereen min of meer het lapje dat hij wil, met daarop de populatie zoals hij vindt dat die eruit moet zien. Vandaar vrede.
Wil iemand mij nu eens uitleggen waarom ze vervolgens zo’n achterlijke teringzooi maken van hun natuur? Het is werkelijk om te janken. Ik heb op een populaire picknickplek een vrouw haar baby zien verschonen en haar vervolgens achteloos de Pamper in de struiken te zien flikkeren (wegwerpluier). Bespottelijke bergen plastic zwerfafval echt overal – de mooiste plekjes waar je maar even kunt stoppen met de auto liggen werkelijk bedolven onder een dikke laag troep.

Ik sprak in Kosovo een Franssprekende aboriginal; hij werkt in Brussel en was op vakantie. Hij noemde het ”Pas de education culturel ici” en ergerde zich er tegenwoordig ook aan; nog maar drie jaar geleden, toen hij uit Kosovo vertrok, was het hem nooit opgevallen. En toen was het ook al een zootje.

Prizren is de tweede stad van Kosovo. Het land Kosovo is nog door veel landen niet erkend maar in feite wel een zelfstandige staat; het wordt nog steeds bewaakt door veiligheidstroepen van de Europese Unie, KFOR. We hebben er geluncht. Weinig militair vertoon – maar ze zijn er wel, helikoptertje hier, jeepje daar. Aardige mensen, mooi weer, lijkt weinig bijzonders. Tot je je realiseert dat werkelijk elk gebouw met enige culturele verbinding dan wel religieuze waarde nog maar 15 jaar geleden met de grond gelijk gemaakt is geweest en alles er nu weer staat alsof er nooit wat gebeurd is.De dakbedekking is opvallend nieuw, dat is alles.


Goed. We hebben nu drie dagen zitten bijkomen op een camping in Ulcinj, Montenegro. De wifi is k#t, de stroom 16 ampére (dat is goed) maar slechts 190 volt (dat is niet zo goed). Waarom in Montenegro? Voor wie nog een plan zoekt voor “Ik Vertrek”: er zijn geen - ik herhaal géén – campings te vinden in Albanië en Kosovo. In Macedonië, bij de grote meren, zitten er een paar maar ook daarvoor geldt dat je goed moet zoeken. Vandaar dat we vanuit Kosovo via Albanië naar Montenegro zijn gereden; morgen gaan we terug naar Albanië om in de boot te nemen in Komani, een rivierferry waar we met de camper op kunnen en die vier uur door canyons vaart op weg naar Fierze. Vanuit Fierze rijden we via Kosovo weer de Albanese Alpen in om daarna definitief (opnieuw via Montenegro) door te gaan richting Kroatië – Dubrovnik, misschien Sarajevo, Split. Die Albanese Alpen, dat schijnt heel wat te wezen. Ik hou jullie op de hoogte.

zaterdag 22 juli 2017

Cash Driven Economy

De afgelopen jaren schijnt het met Griekenland niet goed gegaan te zijn. En dat kun je zien. Zowel de oorzaken als de gevolgen van financieel geknoei zie je overal.
Je hebt hier vaak geen fluit aan je creditcard. Bijna overal wil men cash. Campings, wegrestaurantjes, supermarkten - cash only. De tolhokjes op de snelweg (!): cash only. De situatie waarbij je van een camping gestuurd wordt naar de (enige, vrijwel onvindbare) pinautomaat in het dorp om contant geld op te halen is heel gewoon. Het wordt evenwel bespottelijk als je dan met je euro-briefjes terug komt om 86 euro af te rekenen en ze doodleuk geen wisselgeld blijken te hebben.

Je kunt je gevoeglijk voorstellen wat deze cash-fratsen voor gevolgen hebben. Er doet hier een onmogelijke bult zwart geld de ronde; het personeel wordt zwart betaald, de rekeningen van leveranciers worden zwart betaald, die betalen hun medewerkers ook weer zwart - er wordt hier gewoon geen belasting betaald. Facturen - als je ze al krijgt - zijn kopieloze vodjes met een bedrag erop maar niet de geleverde dienst. De tolpoort registreert niets; ik betaal met mijn camper 6 euro, een auto 2 euro. Dit wordt vastgesteld met een draaibare stang op 2 meter 70 hoogte.  Of de mevrouw in het hokje niet per ongeluk 4 euro achteroverdrukt? Ik heb geen idee. Ik snap niet hoe het wordt geregistreerd. Correctie - ik snap vooral wel dát het niet wordt geregistreerd.
Wat ook verontrustend is en zeer opvallend is het totale gebrek aan verkeer op de snelwegen. Volledig leeg. Wellicht hebben de loslopende beren en wolven - ja heus - hier iets mee te maken maar ik vrees dat het gebrek aan handel de belangrijkste reden is. Er is geen vrachtwagen te bekennen, geen koeriersbusje haalt je met een noodvaart in, geen afgeragde bouwvakkers-bestelauto op het asfalt, nada, niente, nichts, niemand da. 

De gevolgen van de crisis zijn dan ook zichtbaar. Grote, nieuwe betonnen skeletten van gebouwen staan overal tussendoor - de bouw is stopgelegd. Soms is de begane grond afgebouwd en zit er een blinkende autodealer met een ruwbouwflat op zijn rug in het pand. Onvoltooide wegen en bruggen, werkzaamheden waar al duidelijk jaren niemand meer iets gewerkzaamd heeft. Je ziet het overal.

Er rijden veel echt afgeragde oude auto's rond, met reutelende rokende motoren, evident toe aan het kerkhof. De campings en toeristische attracties zijn niet vol, al is het hoogseizoen en hebben de Grieken zelf ook vakantie; wel vrij, geen geld.
Dat gezegd hebbende, de Grieken laten zich niet kennen. Vrolijk, vriendelijk, met bewonderenswaardig veel basaal behoorlijk Engels sprekende horeca- en recreatiemedewerkers, ze laten zich van hun beste kant zien hier. Er wordt overal muziek gemaakt, wat bijzonder sfeerverhogend werkt. Het ruikt overal naar houtskoolvuur waarvan souvlakis's komen om je fikken bij op te eten. Het noorden van Griekenland is prachtig en betrekkelijk weinig bezocht, gevarieerd berglandschap; Meteora doet niet onder voor Monument Valley, alleen kleiner. Dat trekt volk; het gezelschap is gemêleerd. Polen, Duitsers (natuurlijk), Nederlanders, Britten, veel Fransen, Italianen, Bulgaren, Denen - de toch zeer forse afstand naar het vasteland van Griekenland vanuit veel van die landen, veelal met caravan, blijkt overkomelijk.

En terecht. Vanuit Meteora zijn we naar Kastoria gereisd. Kastoria ligt aan een meer, verrassend genoeg het meer van Kastoria. De route door noord-Griekenland is adembenemend, te meer door de eenzaamheid op de weg en de terugkerende borden die waarschuwen voor overstekende beren - en later voor beren en wolven. De meren zijn blauwer dan je wil geloven, het hoge riet aan de rand van de enorme meren op de grens van Griekenland, Albanië en Macedonië is helgroen. Dat maakt de overgang van de hellingen - grijs, maar ook regelmatig rood gesteente - de oever en het water spectaculair.  De bergen liggen op afstand van de meren in het dal; dat schept een gevoel van grootsheid en maakt je nederig. Het landschap van Albanië is stoffig, iedereen zwaait in dit afgelegen deel van Europa naar die halve gare toeristen in hun grote witte auto. Je passeert de ene door ezels of kleine paarden getrokken kar na de andere; de wegen veranderen van het ene moment op het andere van een redelijke asfaltweg in een hobbelig onverhard karrenspoor. 

Gisteren dus Kastoria. Een havenstadje aan een binnenmeer, druipend van historie en geen plaats van belang qua toerisme. Geweldig. Gekampeerd bij het lokale nonnenklooster, pal aan het meer, bijdrage vrijwillig. Hurk-WC: check. Bronwater: check. Faciliteiten: continue amusement (de natuur (kruipend, stekend, baltsend, kriebelend, schreeuwend) & locals (joggend, fietsend, vissend, hangend). De natuur bestaat uit heel veel verschillende mooie vogels (waaronder een pelikaan!), waterslangen - heus, heb foto - enorme libelles en een verrekte tamme waterwezel. En nee, ik wist ook niet dat die bestonden. En ja, er zijn foto's. En die vissers! Hier wordt zoetwatervissen nog serieus genomen. De wegen zijn kut, 4G bestaat niet maar we hebben wel vier hengels met digitale beetverklikkers om vissen die naar zand smaken te vangen. 

We zijn vandaag (kort, doorreis) in Albanië geweest. De geografie van dit deel van Europa en het gebrek aan wegen maakt rare sprongen noodzakelijk. Nu zijn we in Macedonië; volgende week ook weer. We zigzaggen door de landen - morgen gaan we terug naar Albanië; het voorproefje van vandaag heeft me blij gemaakt. De reis naar Ohrid (Macedonië), gelegen aan het meer van Ohrid was hobbelig maar de moeite waard. Glashelder warm water in het meer, eindeloos doorlopend en omdat het heiig was zonder rand tussen water en lucht. We staan nu op een kleine camping die geen drol kost. Macedonië is sowieso spotgoedkoop, diesel 80 cent. Ohrid is een mooie plaats maar rete-toeristisch. Ik word altijd een beetje treurig van dat soort plaatsjes. De liefde is eruit. De smalle steegjes van het oude havenkwartier zijn fraai maar niet ontwikkeld; het is er een rommeltje. Het is het mooiste deel van de stad maar het wordt verwaarloosd. Dat is naar en pijnlijk en vooral overbodig, in Carcassonne laten ze zien hoe historie, commercie en toerisme samen kunnen gaan. 

Okee. Dat lijkt me wel genoeg. Ik onthoud jullie nu het gesprek met Petra en James, de Nederlands-Britse combi die per campervan door Zuidoost Europa trekt - hij 70, derde huwelijk, oud scherpschutter van de Special Forces die in Libanon, Afghanistan en Ierland in de frontlinie lag en zij, 25 jaar jonger en al 20 jaar bij deze man - alles achtergelaten als onderwijzeres tijdens een vakantie in de woestijn om bij die man te blijven. Ik ga ook niet uitweiden over de douaneperikelen hier - dat komt wellicht nog, we gaan nog een paar keer de EU in en uit. 

Tot gauw. 






dinsdag 18 juli 2017

Zuid-Europese toestanden

Veerboten zijn hogedrukketels van de lokale cultuur. De douane in Frankrijk, op weg naar het Verenigd Koninkrijk, is een goed voorbeeld – zo onbeschoft en ongeïnteresseerd mogelijk op je klanten reageren is daar het devies. Ook het personeel van de ferry zelf is aan de Franse zijde op zijn zachtst gezegd weinig vriendelijk. Dat maakt de warme beleefdheid van de Britse medewerkers des te opvallender. Bij dat contrast voelen beide helften zich blijkbaar het prettigst, in al de jaren dat ik er gebruik van maak heb ik daar nooit enige verandering in waargenomen.

De veerboot van Ancona naar Igoumenitsa is een aanbevelenswaardige belevenis. Twee zuid-Europese culturen lopen daar door elkaar heen. En niet de minste; de Romeinen en de Spartanen zijn samen verantwoordelijk voor het ordentelijk uit- en inschepen van de grootste veerboten van Europa. Twee keer per dag. Wij mochten mee op de Cruise Olympia.

De chaos en onbegrijpelijke puinhoop die dit met zich meebrengt – twee keer per dag – is met geen pen te beschrijven. Uit de buik van het monster komen onmogelijke hoeveelheden vrachtauto’s, campers, personenauto’s – met of zonder caravan- maar ook, en dat was nieuw, voetpassagiers. En niet een paar.

De eerste vrachtauto’s komen achteruit – jawel, áchteruit – van het schip. Hierna volgt een pandemonium van voertuigen. Nou kennen we dat wel. Wat nieuw is, is de onregelmatigheid waarmee dat gebeurt. Na minutenlang vrachtwagens te hebben uitgebraakt volgen er minuten waarin niets lijkt plaats te vinden. Er gaat een streep auto’s aan boord – mooi, we gaan inschepen. Hé, daar moet een auto terug. Want er komt ineens een vrachtwagen van het schip. En twaalf campers. Tegelijk met honderd voetgangers volgehangen met bagage – maar daarover later meer. Dwars door elkaar wordt er in- en uitgescheept, over twee smalle banen die dan weer beide in gebruik zijn voor uitrijdende voertuigen en dan weer beurtelings door – nou ja u snapt het wel.

Wij waren vroeg ter plaatse. Inchecken in de haven bij de balie – alles wat je je voorstelt bij een zweterig stinkend havenkantoor vol opgefokte zuid-Europeanen die met handen, voeten, gebaar en mimiek hun persoonlijke leed trachtten over te brengen- het was er. Wat ik er van begreep is het de gewoonte om zo goedkoop mogelijk te boeken – dekplaatsen dus – en dan op het laatste moment te upgraden naar cabines, die er voor een paar centen uit gaan als ze niet vooraf geboekt zijn. Er werd dus bijna gevochten om als eerste bij de – overigens behoorlijk onverstoorbare – baliemedewerkers te geraken. Vette pech; alles volgeboekt, geen hutten beschikbaar. Theater eerste klas volgde hierop – je verwacht toch niet dat ik met mijn bloedjes op het dek ga slapen? Enzovoorts. Daar kwam de reden van de onverstoorbaarheid der medewerkers tevoorschijn – vaker met dit bijltje gehakt. Sorry but sorry.
Door mijn jongste dochter slim in een andere rij te posteren – niet geheel naar haar zin – kon ik de drammert vóór mij rechts inhalen. De borende blikken der Mediterranen achter mij negerend heb ik mijn voucher ingeleverd en stond ik, na drie kwartier wachten, binnen vijf minuten weer buiten. Immers wél gereserveerd. Bovendien ben ik hier een reus, iedereen is kleiner dan ik.

Aan boord komen was evenmin eenvoudig. Het schip vaart niet alleen naar Igoumenitsa maar daarna verder naar Patras – wat meebrengt dat slim stapelen der voertuigen wellicht goed rendeert. De Igoumenitsa’s moeten er als eerste uit dus ook als eerste in; in het schip namelijk draai je op het eind tot je weer (bijna) naar buiten rijdt.

Mooi niet. Een ondoorgrondelijk systeem plaatste ons, als vroegkomers, hoopgevend dicht bij het schip, met uitzicht op de ingang. Waarna we als laatsten het schip in mochten, naar een apart dekje voor Igoumenitsa. Dwars geparkeerde, achteruit ingestoken, op millimeters van elkaar staande voertuigen.

O ja, de twee uur vertraging die bij het inchecken werden aangekondigd werden er drie.
Op het schip gaat de chaos doodleuk door. De mensen zonder cabine – onwaarschijnlijk veel, de inspecteur voor veiligheid in Nederland zou een acute hartverzakking krijgen – gaan in de gangen en hallen van het schip hun kampement opslaan. Luchtbedden, slaapzakken, tentjes – ja echt – worden in hoeken geplaatst. En achtergelaten – er moet gerookt worden en dat mag alleen aan dek, Godzijdank. Ie-der-een rookt. En niet af en toe een sigaret. Onafgebroken paffend, etend, drinkend, bier zwelgend, zwetend – want heet en weinig ruimte – en derhalve stinkend golft de volgetatoeëerde massa om je heen. Zeshonderdrieentwintig talen, dialecten, varianten – allemaal onverstaanbaar. En allemaal zo luid mogelijk. En – onvermijdelijk - Duits natuurlijk.

De verbindingsgangen in het middenschip – dus tussen de stuurboord- en bakboordgang, vluchtgangen waaraan geen hutten gelegen zijn- liggen vol met gezinnen die de doorgang volledig barricaderen. Daar zie je de voetgangers volbehangen met bagage. Koelboxen, rugzakken, picknick-kleedjes, kinderbedjes, luchtbedden, maxicosi’s, koffers, sporttassen, kinderwagens – hier en daar een hond. Ik zag een wasrekje staan met sokken en kinderkleding.

Op het dek is het niet anders. Het zwembad staat droog. Een gammel net moet verhinderen dat mensen (niet iedereen is volledig nuchter hier) in het diepste deel lazeren – toch zo’n 2 meter diepe betonnen bak. Mensen in mummieslaapzakken liggen om zeven uur ’s avonds bij gebrek aan geld en activiteiten al bij bosjes tegen elkaar gekropen een poging te doen om te slapen. Verderop een stel (Bosnische?) hippies met een gitaar luidkeels “Whe Shall Overcome” blèrend tegenover een chagrijnig stel met een héél klein baby’tje- in de wind, terwijl de spray van de zee al langzaam het beddengoed genadeloos aan het doorweken is. En dan moet het nog donker worden. Terwijl er maar een klein stukje verderop een stel halve zolen met een gelukkig gemuilkorfde enorme vechthond liep te worstelen – nauwelijks onder controle, dat beest.

Dan maar naar de Elite Lounge – een iets té efficiënt met airco bewerkte ruimte (gewoon koud dus) met een piepklein podium waarop een sneue artiest Wish You Were Here met een bandje – ik bedoel dus een cassettebandje -  als begeleiding zat aan te randen. Het zou mij niets verbazen als de arme man na zijn set pardoes over de reling van de Cruise Olympia is gestapt. Wat een treurigheid.

De hut daarentegen was comfortabel en ruim, we hadden drie bedden geboekt en kregen er vier – het meegebrachte luchtbedje en de slaapzak waren overbodig. Daar bijna alle toiletten aan boord defect waren – en de wachtrijen voor de nog wél functionele en waarschijnlijk buitengewoon onfrisse sanitaire faciliteiten ellenlang waren – waren we zeer verheugd over ons eigen pleetje en de comfortabele douche.



Ontschepen ging overigens verrassend vlot en van de camping hebben jullie al een fotootje of wat gezien. Morgen begint het echte werk. Op naar Meteora, dan richting Albanië. Tot ooit. 

vrijdag 14 juli 2017

Europa in een maand: 30 uur onderweg

Soms zijn de dagen voller dan past. Je rijdt in één keer van Sittard naar de Gotthardpas, één dag voordat de vakanties beginnen. Nederland, België, Luxemburg, Frankrijk, Duitsland, Zwitserland; appeltje eitje.
Een geweldige, vlakke parking op de helling van de zuidkant van de Gotthardpas completeert de dag. 775 kilometer in net iets meer dan 10 uur, file (tje), grenzen en pauzes inbegrepen. Subliem. Geen gendarme of Autobahnpolizei om roet in het eten te gooien, Polly snort vrolijk door – zolang je haar maar voedt met een liter diesel per 7 kilometer is ze blij. Doodop maar tevreden op 1950 meter in slaap gedonderd. Over de helft al, wat een mazzel. De dag had eigenlijk niet mooier kunnen lopen, werkelijk álles verliep volgens plan. Zelfs de goedkope benzinepomp vóór de Zwitserse grens werd per ongeluk meteen gevonden.

Het had een waarschuwing moeten zijn. Italië heeft wraak genomen. Namens de rest van de EU. Bergaf rollend – steenkoude start en meteen remmen op de motor – even de stuipen op het lijf maar dat bleek een niksaandehandje. Opgelucht dat de witte rook uit de uitlaat toch echt wegging toen de motor warm werd trokken wij vrolijk fluitend het wonderschone Italië binnen. Stapvoets over de grens viel mij enig gehobbel op. Dat kwam ons allemaal verdacht bekend voor, dat gehobbel. Nog geen jaar geleden leidde dat een enorme klapband in. Het gezin was het snel en collectief eens over de onwenselijkheid van een herhaling zulks. We zouden dus stoppen op een camping en ik zou de banden onderzoeken. Na een korte woordenwisseling tussen mijn echtgenote en een Italiaanse campinguitbater – de laatste verloor, vanzelfsprekend – werd besloten nog wat verder te kijken en onderwijl de lokale kwikfit te bezoeken. Op een pleintje – ondertussen 13 uur, heetst van de dag – krikte ik Polly op om de banden te inspecteren. Linksvoor – daar lag hetzelfde type band als het probleemkind van vorig jaar-  bleek een aneurysma van nu nog acceptabele omvang te zitten.
Voorzichtig industrieterreinen afstruinend vonden we – eerlijk is eerlijk, vrij vlot -  een bandenboer die nog een tweedehands slofje had liggen. Vijftig euro armer (bon? Welke bon?) en blij dat dat gefikst was, verder. Nog even tanken.

In dit criminele derdewereldland evenwel moet je zelfs bij een op zich onschuldige tankbeurt bedacht zijn op maffia-praktijken. De pomp waar we diesel aanschaften was heel behulpzaam; je tank werd volgegooid, en dat voor maar 1 euro 27 per liter! Verheugd wapperend met mijn flexibele vriend bleek ik echter 1 euro 64 per liter te moeten afrekenen – “servicekosten”. Op 70 liter werd ik dus ouderwets bijna ACHTENTWINTIG euro getild omdat ik niet zelf gevuld had. Fuckers.

Daarover namopperend – een mens kan maar zóveel stress op een dag hebben – kwamen we bij een wegversmalling. Achter de rest van het verkeer aan doorrollend – heus langzaam – bleken de stalen blokken waaruit de versmalling bestond wel erg dicht op elkaar geplaatst en heb ik de rechterzijde van Polly (het cosmetische en niet het technische deel) aardig aangerand. Ondertussen is de camper nu in een optisch dermate treurige toestand dat verkopen geen haalbaar plan meer is. Mooi, dat waren we toch al niet van plan. Gefikst. Met Duct-tape. If You Can’t Fix It With Duct-Tape, You Didn’t Use Enough Duct-tape.


Dertig uur onderweg en ik zit dit te schrijven. We gaan bijna 30 dagen. Hou je maar vast.