vrijdag 18 september 2020

Noorwegen - eindeloos

 Uitputtend. Volledig verzadigd. Murw. Overprikkeld. Ik kan geen fraaie natuur meer zien. Wát een geweld aan je ogen, dit oneindige land. 

Ik had een onwaarschijnlijk mooie finale gepland voor onze reis. Via Atlantikveg bij Kristiansund naar het zuiden, Trollstigen op, door de bergen en het Jostedalbreen Nasjonalpark terug naar huis. Nadat we al het grootste deel van Zweden gehad hebben, overgestoken zijn naar Noorwegen vér boven de Poolcirkel, de Lofoten helemaal afgereisd zijn en vandaag met een dronken veerboot de behoorlijk woelige Noorse zee overgestoken zijn naar het vasteland.

We gaan het niet doen. De afstanden, gecombineerd met de tijd die nodig is om ze af te leggen, zijn al heel zwaar. Daarbij komt dat het weer de komende week in het betreffende gebied op zijn best even matig is maar meestal ronduit slecht. De omweg is netto 350 kilometer maar in reistijd meer dan tien uur extra rijden - en we moeten nog zo ver. Ik zou het doen, zeker, wanneer de weersomstandigheden beter waren.

Het zou evenwel ook voelen als afraffelen, als per se alles in één reis willen proppen. We komen hier terug. Noorwegen is ronduit verpletterend. De wegen strak tegen huizenhoge bergen aan geperst. Bergen vol sneeuw en met om de twaalf meter een waterval - soms zo breed als een rivier, soms van honderd of meer meters loodrecht naar beneden vallend. Aan de andere kant van de weg meren en zee-armen, gevaarlijk grommend water variërend van azuurblauw en hawaii-groen tot donkerbruin tot grijszwart. Fjorden. Je hebt er van gehoord, ik had als kind daar een gevoel van onpeilbare diepte, daverende stilte en koude kille dood bij. Dat blijkt te kloppen. Mede door het weer, de wolken willen wel, zoals blijkt uit de plaatjes, worden de fjorden met hun watervallen en onwaarschijnlijk grote, massieve aanwezigheid een combinatie van een droom en een nachtmerrie. Dit land grauwt, suist, davert, sist, kolkt, dondert en dreigt. Het rust zwaar op je ogen, eist volledige aandacht en verrast steeds opnieuw. Een vaag gevoel van onbehagen is steeds bij me geweest sinds we bij Riksgränzen overstaken van Zweden naar Noorwegen. Ik vond het overigens niet onaangenaam - het hoort bij deze wereld, het past bij de omgeving. Niets om mee te spotten, iets om altijd waakzaam bij te blijven.

Pas in Noorwegen werd me écht duidelijk wat de Poolcirkel betekent, wat voor gevaarlijke, rauwe en veeleisende wereld dit is. De winkels zijn geen supermarkten. Het zijn verzamelplaatsen voor jagers en vissers, met grote zakken suiker en meel, boter, visgerei (haken zo groot als je hand en lokvissen zo groot als je onderarm - ik ben gewoon bang voor de vissen die daarmee gevangen worden), touw, spijkerzolen voor je schoenen, brandkasten met vuurwapens, musketonhaken in alle maten, rupsbanden voor sneeuwscooters, gorilla glue en tape, gevriesdroogd vlees, munitie, dikke wollen sokken en mutsen, gasflessen in alle soorten en maten - moet ik doorgaan? Okee. Kettingzagen, messen en bijlen, rendierleren wanten (wat zijn díe lekker zeg), percolators, brandstof, buitenboordmotoren, hele kayaks, winterjassen die zó dik zijn dat ze vanzelf overeind blijven staan, gereedschap in alle soorten en maten (maar vooral héél groot), jerrycans, blikvoorraad, kortom: van alles. 

De paar Noordelijke Noren die we ontmoet hebben waren veelal stug en ontoegankelijk - om ze niet onvriendelijk en afwijzend te noemen. Zelfs ná oogcontact niet bereid te groeten. Matig Engels sprekend, zeker als je net door Zweden bent gereisd waar zo'n beetje iedereen bevallig en elegant Engels spreekt. Mijn Engels is ronduit goed - lelijk maar goed - maar ik voelde me in Zweden een barbaar die Engels mompelt, nog erger dan dat ik dat heb in het Verenigd Koninkrijk, waar iedereen vanzelfsprekend de schuld op zich neemt als je je verontschuldigt voor je accent (oh no, dear, your English is impeccable, I don't speak a word of Dutch!).  

Nu zitten we dus iets noordelijk van Storforshei. Nadat we al twee dagen naar het zuiden aan het reizen zijn. De Poolcirkel ligt nu zo'n dertig kilometer noordelijk van ons. Het lijkt alsof we alleen nog maar even naar het zuiden moeten en dan zijn we er. Dat is min of meer waar. Het is nu vrijdagmiddag, woensdagavond willen we in Fredriksstad zijn, op iets meer dan tweehonderd kilometer van de ferry in Göteborg, die op donderdagavond wegvaart naar Kiel. 

En het is, plat gezegd, nog een tyfus-end. In etappes van driehonderd kilometer op wegen met een gemiddelde van 60-65 kilometer per uur krijgen we het nét voor elkaar. Tussendoor, omdat we de eerder beschreven nogal krankzinnige bokkensprong een andere keer gaan doen, bezoeken we Trondheim en Fredriksstad. Na een overdosis aan natuur willen we ook nog even tussen de mensen zijn en in wat meer herkenbare omgevingen rondwandelen. Maar mijn God, wat een reis. Tegen de tijd dat ik thuiskom ben ik doodmoe ervan. Olga, ik wil meer vrije dagen.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten